Die zomer voer ik met een cruiseschip mee

Er zat een post-it plakkertje op de omslag van de nieuwe bundel van Koenraad Goudeseune en ik las Het probleem met mensen, goede titel leek mij. Maar hier gingen mensen naar zee en daar werd het moeilijk. ‘Het koninginnennummer in de poëzie is een gedicht over de zee / er is niets moeilijker dan een gedicht over de zee’ schrijft hij in ‘Oostende’. Want dat ene woord zee drukt al die eeuwigheid in tijd al uit. Nu ken ik wel dichters die dat wel kunnen. En hij noemt meteen in het openingsgedicht zelf al Rutger Kopland. Maar Goudeseune is een dichter die liever in omtrekkende bewegingen via aardse zaken schrijft, want hij houdt niet van die ‘grote’ onderwerpen als leven en dood, de zee en ondergaande zonnen. ‘Metafysica uitgelegd aan dochter’ begint zo:

Wat is het zijnde?
Waarom is er iets
en niet veeleer niets?

Daar moet je dus stoppen, Prinsesje.
Je kunt niet verder vragen.
Daar moet je zeggen
bwing bwoeng bwang
zoals die Chinees
die vond dat Peking
niet genoeg in China lag.

koenraad-goudeseune-probleem1Goudeseune is in 1965 in Ieper geboren midden in het West- Vlaamse land en vertrok al gauw naar Gent en hij is naast dichter, prozaschrijver en recensent. Hij gebruikt vaak ironie als stijlmiddel en werkt met verschuivingen. In het sterke gedicht ‘Aan het graf van een therapeute’ vertelt de ik-figuur bij dat graf over zijn liefde voor een vrouw. ‘Ze antwoordde niet, stelde geen vragen. / Iets anders had ik niet verwacht’.

Hij neemt bloemen mee en wat later komt een hond aan zijn voeten liggen luisteren, ‘En jankte als ik je naam liet vallen / Jankte hartverscheurend alsof die hond / begreep waarover ik het tegen een dode therapeute had’. Die extra uitleg is humoristisch. En de ik wordt vervolgens een jankende hond:

Toen werd die hond geroepen
en ik herkende je stem, je roep,
als uit duizenden.

Ik nam de bloemen in mijn muil
en liep, liep alsof de dood me op de hielen zat.

Goudeseune houdt ook niet van ‘grote’ sentimenten, maar schrijft intussen wel over de dood van zijn moeder en over ongelukkig verlopen liefdes. Maar ook hier weer via heel concrete zaken. In het gedicht ‘Niemand heeft ooit een kus van een vergaan gelaat gekregen’ gaat hij naar het graf van zijn moeder met emmer, borstel, Vim en geloofsijver. En in het gedicht ‘Eenzaamheid’ schrijft hij:

Ik heb nog twee pintjes en vier sigaretten.
Ik luister naar het verkeer dat aan
mijn raam passeert in deze provinciestad.

Ik wou dat ik me als een kind in een kussen kon
verbergen.

Zijn titels en beginzinnen kunnen erg sterk zijn, zoals ‘Soms is het beter een archeologe te zoenen, dan zelf aan archeologie te doen’ en ‘De stad wordt niet rijker als het regent’ of ‘Ontdek vlug of je een onsterfelijk gedicht hebt geschreven’ en ‘Er is iets stuitends aan neuken’, waarbij ik meteen moest denken aan Tonnus Oosterhoffs titel ‘Waarom is neuken een pompbeweging, spuitgasten?’ Ze kondigen verrassende invalshoeken aan, maar soms blijft het daarbij, blijven het voor mij verzamelingen van verrassende zinnen, absurd, maar een samenhang blijft uit.

Poëzie in deze tijd
In ‘Avondkelner’ blijkt dat hij niet zoveel op heeft met postmoderne, intellectuele poëzie. Het begint zo:

Wie nog gedichten schrijft in het Nederlands
is niet goed bij zijn hoofd.

Collaboreert zo je wil met de postmoderne kliek
die van Nederlandstalige poëzie iets heeft
gemaakt dat je onder intellectuelen kunt verdelen.

Het zijn bijna prozazinnen. Maar ze werken wel goed en zijn ironie komt mooi naar voren. Zo ook in het gedicht ‘Latijns’, waarin de verbondenheid met zijn West-Vlaamse geboortestreek beschreven wordt en hij toch bij bovenaardse zaken, zoals een sterrenhemel uitkomt.

Die zomer voer ik met een cruiseschip mee.
Ik moest elke avond gedichten brengen.
Als de zon onder was, was het mijn beurt.

Mijn bucolische gedichten kenden succes bij een mondain
publiek.

Ik beschreef hoe rook laag boven het land bleef hangen
als het loof van aardappelen werd verbrand.
Ik nam hen mee op de geitenpaden van een dorp
en toonde een dood veulen tussen paarden
in de ochtend, als de damp nog van hun lijven sloeg.

Veel succes had mijn gedicht over een weduwnaar
die nooit hertrouwde.

Na mij werd gedanst.

Op een avond was er een neger die zich in zijn eentje
heel erg boos maakte op het bovendek.
De hemel was vol sterren.
Pas als er sterren zijn, is de hel de hel.

Ik moest denken aan het Arctisch dagboek, het Boekenweekessay 2014, van Jelle Brandt Corstius, die daarin zijn medepassagiers venijnig neerzet. Maar juist de zelfspot, die je tussen de regels door leest, maakt dit gedicht sterk. Er komen veel schrijvers, dichters en beeldende kunstenaars voor in deze bundel, niet allemaal even treffend neergezet. ‘Paul Celan’ overtuigt wel en begint zo:

Op dierendag besloot ik Paul Celan
ernstig te gaan lezen.

Ik geloofde zijn donkerte niet
en dacht van het ene op het andere moment
dat voortaan wel te doen.

Als je weet dat Celan gedichten over de Holocaust heeft geschreven, zoals ‘Todesfuge’ een gedicht dat je bij de strot grijpt, heb je wel lef om op een lichte toon daarover te schrijven.

Niet alle gedichten in deze bundel boeiden mij, ik had eerst moeite om erin te worden meegenomen. In de eerste serie, in de gebiedende wijs geschreven, ‘Doe eens wat’, eindigend met ‘Leer eens wat’ beginnen de regels verrassend, ze lijken te ontsporen, maar raken mij niet meer, ze hebben te weinig samenhang. Ook zijn hele korte gedichten zijn niet allemaal even sterk, blijven vooral goede observaties.

Het leven van een vrouwelijke dichter in West-Vlaanderen
Het tweede deel van de bundel heet ‘De kruisweg van Maghalia Devleeschouwer’ met als subtitel ‘14 sonnetten & 1 pastiche’. We zijn terug in Veurne op het West-Vlaamse, roomse platteland. Het zijn echter geen sonnetten, behalve de afsluitende pastische. Het zijn verhalende gedichten, het leven van Maghalia trekt voorbij, ze gaat dichten, ‘kutgedichten’, en ‘smetsonnetten’, gaat op facebook en ze treedt op, ‘meestal in Nederland’. ‘Met de jaren is de wreedheid in haar gedichten toegenomen’, ze neemt een pseudoniem, ze stuurt gedichten in naar Kerk & Leven, vergeefs. Het moeizame leven en schrijven van dichteressen passeert de revue, en ik raak er steeds meer in. Ze schrijft over seks, ze schrijft zelfs een haiku, was toen dronken. Je ziet hier dat Goudeseune ook een goede prozaist is. Met prachtige barokke zinnen kleurt hij een vrouwenleven in dat landschap in.

Er staan genoeg ijzersterke gedichten in deze bundel die je bij blijven. De blik van Goudeseune is scherp, met elkaar leven in deze wereld is vaak een hopeloze onderneming. Hij is een dichter die met verrassende associaties , met sarcasme, maar ook in kleurrijke beeldspraak de onmogelijkheden van het leven en de liefde te lijf gaat. Evenals het probleem hoe daarover te dichten. ’Poëzie heeft iets van het verhaalloze waarmee / de nacht valt, het eindeloze duister waarvan / niemand met zekerheid kan zeggen of het begint, / of het eindigt’ schrijft hij in het ‘Dertiende sonnet’. Waarbij je terug bent bij zijn fascinatie voor de tijd en invloed van de elementen.

Aly Freije

Koenraad Goudeseune – Het probleem met mensen die naar zee gaan. Leesmagazijn, 102 blz.