Alto Adige – Een warme vrouw

Het kwam haar opeens vreemd voor dat ze niets hoefde te doen. Geen administratie, de schoonmaaksters instrueren en controleren, geen gasten te woord staan; waar ze konden wandelen, welke tijd de bus terugging naar Bolzano, terwijl het meeste van wat ze vroegen in de folders stond die bij de receptie lagen. Maar daar liet ze nooit iets van merken, ze moest de hartelijkheid zelve zijn. Haar moeder was de hartelijkheid zelve geweest, en daarom zij ook, ze wist niet anders. Hartelijkheid was haar werk en de gasten waren blij geweest met een gastvrouw zoals zij. De enige bij wie ze nooit iets goed had kunnen doen, hoezeer ze ook haar best deed, dat was haar echtgenoot.

Ze hadden een familiebedrijf; bij alles werd ze aan zijn aanwezigheid herinnerd, ook al ontwikkelden ze tactieken om elkaar zoveel mogelijk uit de weg te kunnen gaan.

Hij had haar niet lichamelijk mishandeld, maar wat hij had gedaan, anders gezegd wat hij niet had gedaan, vond ze erger: hij had haar afgewezen, hij had haar de liefde onthouden waar ze recht op had, en na verloop van tijd hoefde ze die liefde van hem niet meer. Het lag niet aan haar, dat wist ze, hij reageerde zijn frustratie, die met de jaren intenser was geworden, op haar af. Bijvoorbeeld dat hij nooit had gestudeerd. Ze moedigde hem aan om dat alsnog te gaan doen, maar elke keer dat ze aandrong had hij een excuus dat hij geen tijd had, terwijl zij het meeste werk in het hotel verrichtte. Zijn frustratie was in feite luiheid geweest.

Welke studie hij had kunnen doen, was haar een raadsel. Ze mocht zelf wel niet bijster intelligent zijn, maar dat ze slimmer was dan hij, wist ze zeker. De momenten dat ze dat liet merken, was hij het minst te genieten. Langzamerhand was daardoor de hooghartigheid een hoofdbestanddeel van hun huwelijk geworden – uitsluitend tegenover hem, bij degenen die dommer waren dan haar man liet ze haar hooghartigheid varen.

Economie had misschien gekund; hij hield ervan over geld te praten. Ook droomde hij er waarschijnlijk over, geld was het enige dat hartstocht in hem opriep.

Wat haar nog het meest had gestoord was dat hij zich tegenover de gasten voordeed als de ideale man. En zij speelde mee, met stille verachting. Het geslaagde koppel. De kinderen het huis uit, dus met genoeg tijd voor elkaar, dat moest men hebben gedacht.

Ze had lotgenoten gezien onder de gasten, aan de ontbijttafels, tijdens de diners, op de gangen. Alles deden ze eraan om te voorkomen dat de gastvrouw van het familiehotel het zag. En zij deed alsof ze niets zag, ook dat hoorde bij haar werk, beter gezegd het hoorde niet bij haar werk, de feilen van de hotelgasten.

Ze was naar de muur aan het kijken zonder te weten dat ze ernaar keek. Ze keek in feite naar niets in het bijzonder terwijl ze over haar voorbije leven mijmerde. Ja, het was voorbij, al waren er momenten dat ze het idee kreeg dat ze volgende week gewoon weer aan het werk zou gaan, dat ze er even tussenuit was.

Maar de kale ruimte waarin ze zich bevond, leek in het geheel niet op een vakantieadresje. Of je moest de mening zijn toegedaan dat je bij een uitje ergens naartoe gaat waar je gebrek aan hebt in het dagelijks leven. In de regel gaan mensen die, als ze altijd de bergen om zich heen hebben, naar de zee als ze een uitstapje maken, of andersom, dus als je altijd naar gordijnen met lieflijke kleuren moet kijken, houten meubelen, dan ga je naar een plek waar niets van dat alles te vinden is.

In dat opzicht was ze er helemaal uit; niets was in deze ruimte gedaan om het aangenaam te maken, alles was zakelijk en koud. Ergens betekende het een opluchting dat alle franje was verdwenen.

Ze keek naar haar vrijetijdskleding: een spijkerbroek. Van de traditionele Zuid-Tiroler jurk waarin ze dagelijks in het hotel had rondgelopen wist ze altijd al dat die niet bij haar paste. Híj was het geweest die dat meteen had aangevoeld, direct bij hun eerste ontmoeting toen ze hem kwam afhalen van de bushalte in het dorpje. Zonder het te zeggen, alleen door te kijken maakte hij duidelijk dat ze geen vrouw was voor klederdracht, voor een keurslijf. Zijn ogen hadden haar kleding in vuur en vlam gezet en daarna haarzelf. Niet dat ze in het dagelijks leven besefte dat ze die jurk droeg en dat ze in het hotel werd omgeven door al die Tiroler decoraties, dat zag ze allang niet meer. Net zoals je na een tijdje het tikken van de klok niet meer hoort. Behalve de christusbeeldjes die in elke kamer van het hotel aan de muur hingen, die zag ze wel altijd.

Alleen wanneer de gasten bij hun vertrek zeiden dat ze het zo’n warm hotel vonden, dan keek ze rond en glimlachte.

Ze vonden haar ook een warme vrouw, dat merkte ze aan alles, maar de liefde die ze in ruil daarvoor aan haar schonken, had geen effect op haar. Ze bleef koud. Tot hij was verschenen, en sindsdien had de warmte haar geen moment meer verlaten, integendeel, ze was alleen nog maar warmer geworden.

‘Mevrouw Griesinger,’ zei de advocaat. ‘Waarom vertelt u mij niet gewoon hoe het is gebeurd? Ik bedoel volledig. De feiten ken ik, maar het gaat erom dat we úw verhaal vertellen. De werkelijkheid bestaat natuurlijk niet, het is een verzameling verhalen die soms lijnrecht tegenover elkaar staan. Uw verhaal kan verschil maken, de zaken in een ander licht plaatsen, begrijpt u?’

Haar glimlach in het hotel was als de bloemstukken die er stonden, decoratie, maar nu de decoraties waren verdwenen hoefde de glimlach ook niet meer. Ze keek apathisch naar de man die tegenover haar zat te praten met zijn gevouwen handen voor zich op tafel. De damp van de koffie kringelde omhoog.

Hij had een trouwring om, zag ze. Haar was het huwelijksgeluk geweigerd, pas met hém had ze het ware huwelijk van haar leven gesloten.

‘Houdt u van uw vrouw?’ vroeg ze.

Ze verachtte haar vroegere ondergeschiktheid, ze verachtte degenen die haar in het keurslijf hadden gedwongen, en ook op deze plek moest ze erop bedacht zijn dat de rollen omgedraaid bleven, alleen hém zou ze nog gehoorzamen. Ze voelde zich krachtiger dan ooit.

De man tegenover haar vertrok geen spier. Aan niets was te merken wat voor gevoelens de woorden ‘zijn vrouw’ bij hem opriepen. Geen veranderde gezichtsuitdrukking, noch een greep naar zijn kopje koffie, een ongecontroleerde beweging. Hij bleef professioneel, waarschijnlijk had hij de gekste dingen gehoord.

‘Pardon?’ vroeg hij.

‘Ik vroeg of u van uw vrouw houdt.’

‘Ja,’ zei hij.

Het was onduidelijk of hij daarmee bevestigde dat hij van zijn vrouw hield of simpelweg dat zij deze vraag aan hem had gesteld.

‘Maar waarom vraagt u mij dat?’

Nu kwam hij in beweging en nam een slok van zijn koffie.

Ze zweeg. Ze wist niet waarom ze het had gevraagd. Wel wist ze instinctief dat het een cruciale vraag was. Niemand vertelde ooit de waarheid. Altijd moest ze worden verbloemd, terwijl iedereen wel de waarheid van de ander wilde weten. Waarom toch al dat theater, dat doen alsof?

‘Mevrouw Griesinger, nogmaals…’

‘Ik ben mevrouw Griesinger niet,’ zei ze. Ze begon te koken van woede.

‘Hoe bedoelt u?’

‘Bent u soms doof? Houd op met mij mevrouw Griesinger te noemen.’

Toen ze zag dat ze hem had geraakt schonk dat haar plezier.

‘Mevrouw…’ Hij keek in zijn dossier.

‘Benedetti,’ zei ze. ‘En ik wil vanaf nu ook in het Italiaans spreken.’

‘Natuurlijk.’

De advocaat leek nu voor het eerst naar haar te kijken, om haar werkelijk te doorgronden.

Al snel schakelde hij weer over op verbale communicatie. ‘Zoals gezegd, de feiten zijn bekend, maar als u alles vertelt kunnen we samen met u bekijken wat er aan strafvermindering mogelijk is. Als u niet meewerkt, dan kan ik helaas weinig voor u betekenen.’

‘Hoe gaat het met hem?’ Ze was plotseling breekbaar geworden, alsof ze haar geliefde tegenover zich zag.

De advocaat zuchtte. ‘Dat weet ik niet, maar het gaat hier om u, mevrouw Benedetti. Ik zeg niet dat u hem moet verraden, of dat u moet liegen, maar ik heb dit vaker meegemaakt. Liefde is in de rechtszaal nog maar weinig waard. Denk aan uzelf, dat is wat ik u adviseer.’

Ze keek naar zijn handen. Het waren niet van die varkenshanden zoals van haar echtgenoot, maar toch misten ook deze handen iets. Bezieling.

‘Ik neem volledige verantwoordelijkheid voor wat er is gebeurd,’ verklaarde ze. ‘Hem valt niets te verwijten. Het was mijn idee en ik heb het uitgevoerd. Hij heeft me nergens toe gedwongen.’

Ze zag de huisgemaakte bessenjam voor zich, de laatste die ze voor hem had gemaakt. Met een geheim ingrediënt, haar echtgenote had er niets van geproefd.

‘Denkt u er nog eens goed over na,’ zei de advocaat, die aanstalten maakte om haar weer alleen te laten.

Maar ze dacht allang niet meer aan de kwestie. Ze was verzonken in herinneringen aan hun witte broodsweken, zoals ze hun eerste tijd samen hadden genoemd. Hun huwelijksreis ging naar een berghut, hoog in de bergen. Het was koud geweest, maar ze hadden zich aan elkaar gewarmd.

Johannes van der Sluis

Volgende week: Calabrië