Bericht uit Parijs (2)

Marie-Claire, die vorige maand haar 84ste verjaardag vierde, woont op de derde verdieping, aan de kant van de binnenplaats. Elke dag bezoekt ze haar echtgenoot die zijn aards bestaan ligt te overdenken in een graf op Père Lachaise – gezien de exuberante prijzen die deze dodenakker in rekening brengt moet dit de enige luxe zijn die zij zich ooit heeft veroorloofd. Volgens eigen zeggen heeft zij in haar weduwenbestaan dat nu vijftien jaar duurt, nooit een dag overgeslagen.

         Laatst had Musette (een artgroupie die op de vierde verdieping woont) een ‘lichte aanvaring’ met Marie-Claire.

         Wat was er gebeurd? Marie-Claire had een Poolse jongen ervan beschuldigd de geraniumplant die zij op de steen van haar man geplaatst had, te hebben gestolen (en vermoedelijk verkocht). Op zich niets bijzonders. Eerder waren er al Roma met een bos fresia’s vandoor gegaan, en hadden Hongaren zich verrijkt met de roze hortensia waarmee ze haar man op hun trouwdag verrast had en waarvan de kleur een vage overeenkomst vertoonde met de rand van haar trouwjurk. Musette had gevraagd of zij er zeker van was dat de geraniumdief uit Polen kwam.

         Marie-Claire had de kritische kanttekening van Musette even op zich in laten werken, toen had ze gezegd, op een toon waaruit zowel verontwaardiging als een grote dosis levenswijsheid sprak: ‘Maar dat zegt Angélique!’

         Musette veronderstelde dat Angélique, een grafvriendin die Marie-Claire op Père Lachaise had leren kennen en met wie zij soms een kopje thee dronk in het café bij de uitgang, haar bronnen goed op orde had. Ze stelde haar de vraag.

         ‘Natuurlijk,’ zei Marie-Claire, ‘ze heeft iemand met een Slavisch uiterlijk bij ons graf zien rondhangen. Nou, dan weet je het wel.’

         Tegen zoveel bewijslast kon Musette natuurlijk niet op. Twee jaar geleden, toen ons gebouw getroffen werd door een inbraakgolf, braken er voor Marie-Claire spannende tijden aan. De politie had geen arrestaties verricht – voor zover ik weet zijn er zelfs geen verdachten gehoord – toch had zij een lijst gemaakt van landen waar de daders vandaan moesten komen: Hongarije, Letland, Servië, Oekraïne en nog wat ex-Oostbloklanden.

         ‘Jammer,’ zei ik tegen Musette toen we op een avond de inbraken evalueerden, ‘dat er in de lijstjes van Marie-Claire nooit een Nederlander voorkomt.’

         ‘Dat mens maakt zich totaal belachelijk,’ zei Musette, ‘natúúrlijk zit er nooit een Nederlander bij. Jij deugt voor haar, dus deugen alle Nederlanders. Tussen haakjes, is het jou wel eens opgevallen dat ze nooit een verkeerd woord over Arabieren zegt?’

         Dat was me inderdaad nooit opgevallen. Toen ik met terugwerkende kracht Marie-Claires dadergroepen overdacht, besefte ik dat zij haar beschuldigingen vrijwel altijd beperkte tot inwoners van (oost) Europa. Soms glipte er een Zuid-Amerikaan tussen, of een Oegandees, maar dat was het dan ook wel. ‘Is daar een speciale reden voor?’

         ‘Je zou het gelegenheidsracisme kunnen noemen.’

         ‘Racisme deugt gewoon niet, of het nu tegen een Egyptenaar of een Zweed gericht is. Wat is het verschil?’

         Musette knipoogde. ‘Heb jij de achternaam van Marie-Claire wel eens goed bekeken?’

         Ik schudde mijn hoofd. De meeste naambordjes op de brievenbussen in de hal waren toen nog met de hand ingevuld, sommige praktisch onleesbaar, andere half of zelfs geheel verdwenen. De naam die Musette voor me spelde, herkende ik dan ook niet. Wel herkende ik een onmiskenbare Arabische ondertoon. ‘Bedoel je…?’

         ‘Voilà,’ zei Musette. En ze legde uit dat de man van Marie-Claire een Algerijn was, geboren en opgegroeid in Oran. In de jaren vijftig was hij als gastarbeider naar Frankrijk gekomen, en blijven hangen toen hij de liefde van zijn leven ontmoette: Marie-Claire.

         Voor onze buurvrouw heeft de Arabische wereld geen geheimen. Integendeel. Ze heeft jaren in Oran gewoond – om haar zieke schoonmoeder te verzorgen – daarna nog zes jaar in Algiers. Met haar man communiceerde ze in het Arabisch – na haar huwelijk was ze meteen op cursus gedaan – en haar dochters, waarvan er een in Rabat woont, voedde zij tweetalig op.

         Onbekend maakt onbemind, luidt geloof ik een Nederlands spreekwoord. Ik vermoed dat ik met Marie-Claire een wel erg toepasselijk voorbeeld gevonden heb.

Aristide von Bienefeldt