Een klein sprankje moed en hoop – in een bomkrater

Nederlanders in het buitenland zijn met hun uitstraling die het midden houdt tussen triomfantelijkheid en nieuwsgierigheid doorgaans van mijlenver herkenbaar. Duitsers zijn er minder snel uit te pikken, in elk geval zijn ze minder opvallend aanwezig. Ze praten vaak zachter, zijn beleefd en vooral degenen van middelbare leeftijd lopen, zeker in vergelijking met Nederlanders, bijna rond als geslagen honden; ze hebben een last te dragen. In de nieuwe vertaalde Fallada, Een waanzinnig begin, wordt de kiem belicht waaruit die houding ontstond.

Het is het jaar van de bevrijding. Waar de rest van Europa zich aan feestvreugde en heropbouw overgeeft, lijkt er in Duitsland een iets andere wind te waaien. Voor altijd zullen de Duitsers, zo meent de hoofdpersoon Doll, ook degenen die niet actief hebben meegewerkt aan het regime zoals hij, gebrandmerkt zijn als degenen die de wereld in het verderf hebben gestort:

Plotseling begreep Doll dat hij het herstel van zijn levensdagen niet meer zou meemaken, dat misschien zelfs zijn eigen kinderen en kleinkinderen nog onder de smaad van hun voorvaderen te lijden zouden hebben.

Daarbij gaat hijzelf ook gebukt onder een diep schuldgevoel. Dit in combinatie met de heersende schaarste en de nog aanwezige ex-nazi’s, die zelfs soms de goede baantjes krijgen toebedeeld, maakt de situatie alleen maar ellendiger en uitzichtlozer. Vandaar moet de Nederlandse titel niet in figuurlijke zin worden opgevat; voor Doll en zijn vrouw, die ten tijde van de oorlog met de nek werden aangekeken in een provinciestadje bij Berlijn, is het nieuwe begin in april ’45 een periode om létterlijk waanzinnig van te worden, of op zijn minst schizofreen. Het is immers een nieuw begin, maar tegelijkertijd vooral ook een einde.

In eerste instantie is Doll, een schrijver, door de Russen als burgemeester van zijn stadje aangesteld. Hij ziet zichzelf genoodzaakt het kaf van het koren te scheiden en moet daarvoor zwaar werk verrichten, want opeens is iedereen zijn nazi-sympathieën kwijt en probeert geroofde goederen met hand en tand te verdedigen. Maar dan worden hij en zijn tweede, jonge vrouw ziek. Ze vertrekken naar Berlijn, waar zij een appartement heeft. Daar wacht hun echter een spookstad. Tussen de ruïnes vinden ze weliswaar het appartement onbeschadigd terug, maar daarmee is dan ook alles gezegd. Er wonen anderen en hun bezittingen zijn verdwenen of in beslag genomen door de nieuwe bewoners, en die zijn niet van zins om ze uit handen te geven. Intussen zijn de berooide Doll en zijn vrouw, die de dagelijkse waanzin willen ontvluchten, verslaafd geraakt aan morfine en slaapmiddelen. Overgeleverd aan de spaarzame goedheid van derden kwijnen ze weg in ziekenhuizen en sanatoria. Het is alsof Berlijn hen tot spoken heeft gemaakt:

Doll zag in deze niet-aflatende stoet verslaafden lijdensgenoten, mensen die net als hij wanhopig waren over zichzelf en over Duitsland, mensen die onder de last van alle vernederingen en schaamteloosheid waren ingestort en hun toevlucht hadden gezocht in kunstmatige paradijzen. Allemaal zochten ze – net als hij – de ‘Kleine Dood’.

Een waanzinnig begin, een van de laatste romans van Fallada, heet in het Duits Der Alpdruck: de angstdroom ofwel nachtmerrie. Het kan worden gelezen als het vervolg op In mijn vreemde land. Op de nachtmerrie van de nazitijd, die in dat boek met afschuw werd beschreven, volgt in Een waanzinnig begin het ontwaken om direct in een slaap vol nieuwe kwellingen te vallen. Het enige wat naast de verdovende middelen voor troost zorgt, zijn dagdromerijen. Ondanks alles gaat de liefde tussen Doll en zijn vrouw niet kapot. Tijdens kortstondige momenten van hoop wordt Fallada’s Wat nu, kleine man? in herinnering gebracht. De uitroep ‘wat nu?’ komt zelfs letterlijk terug in het boek, maar die klinkt nu stukken wanhopiger dan tijdens de crisistijd van voor de oorlog.
Hans Fallada

Maar dan, als het echtpaar uit de roes ontwaakt, neemt Doll het heft weer in handen en probeert de apathie vaarwel te zeggen. Uit de stapel kranten die hij in bezit krijgt, heeft hij opgemaakt dat de rest van de Duitsers na de bevrijding niet bij de pakken is neer gaan zitten en de mouwen heeft opgestroopt:

Wat hadden zij die laatste maanden toch in blinde zelfzucht geleefd, wat hadden zij een egoïstisch parasitair bestaan geleid!

Doll gaat op zoek naar een krantenredacteur die hij van voor de oorlog kent. De krant huist in een gebombardeerd gebouw, maar is weer zo goed als in bedrijf. Via die redacteur krijgt hij te horen dat de schrijver Granzow naar hem op zoek is. Hij, zo blijkt later, zal zich over Doll en zijn vrouw ontfermen. Het boek is een sleutelroman; Granzow stond model voor Johannes R. Becher, schrijver en cultuurfunctionaris in de DDR, die na de oorlog voor Fallada’s rehabilitatie zou zorgen. Met Granzow bespreekt Doll – het alter-ego van Fallada – zijn onzekerheid om aan een nieuw werk te beginnen:

Maar het leek me allemaal zo zinloos. Ik had de hele tijd het gevoel dat ik na die complete instorting, ook van mijzelf, helemaal opnieuw en heel anders zou moeten beginnen.

Die roman, over de nazi-tijd, zou Fallada schrijven: Alleen in Berlijn.

Net als De drinker, die andere roesroman van de late Fallada, is Een waanzinnig begin sterk autobiografisch. Na de oorlog was Fallada net als Doll een tijdje burgemeester (van Feldberg), en samen met zijn tweede vrouw deelde hij een morfineverslaving. Hij sleet zijn laatste dagen – Fallada overleed in 1947 – in Berlijnse afkickklinieken en ziekenhuizen. In het voorwoord noemt Fallada zijn boek nadrukkelijk geen kunstwerk maar een ‘ziektegeschiedenis’, maar dat lijkt me een ander woord voor hetzelfde. Fallada doet namelijk iets wat veel kunstenaars hebben gedaan en doen in tijden van (nationale) crises; tegen wil en dank voorbij hun eigen lijden en dat van anderen proberen te gaan om tussen de ruïnes ‘een klein sprankje moed en hoop’ te vinden en die aan eenieder die wil uit te delen. Dat is de menselijkheid van de kunstenaar. In deze roman, of ‘document humain’ zoals hij het ook noemt, brengt Fallada verslag uit van zijn zoektocht.

De lelijkheid wordt daarbij nooit verbloemd. In zijn kleine, spartaanse werkkamer in een vrouwenkliniek op het einde van het boek is er één decoratief voorwerp dat Doll probeert weg te stoppen, maar dat door de schoonmaakster telkens weer in de fauteuil wordt teruggelegd. Het gaat om een zwartfluwelen kussen waarop een kitscherig schilderijtje is aangebracht van een kasteel met drie torens en lila daken, beschenen door maanlicht en omgeven door rotsen en witte hekjes. Doll heeft een hekel aan dat foeilelijke kussen, ‘omdat het volkomen ongeschonden, in al zijn stupide monsterlijkheid, de oorlog heeft overleefd die zoveel moois heeft verwoest.’ De kunstenaar in Fallada heeft ons dit ironische zinnebeeld gelukkig niet bespaard in zijn roman die is doortrokken van een oprechte medemenselijkheid.

Johannes van der Sluis

Hans Fallada – Een waanzinnig begin. Cossee, Amsterdam, 268 blz. € 22,90.