We blijven dromen, dan gebeurt het wel een keer

‘Hello dear, het ging prima toen ik aan jou dacht vrijdag. Ik heb die arme jongen zo onder handen genomen dat hij bijna flauw viel. Hij zal nooit weten dat hij de fuck van zijn leven aan jou te danken heeft.’

         Ik ontving dit berichtje op 8 maart 2010, het was geschreven door Tobias, een Griekse jongen die ik vier jaar daarvoor had leren kennen op een gaysite. Het is een van de weinige berichten van Tobias dat ik vastlegde, afdrukte en in een map schoof met ‘T’ erop gekalkt. Tobias en ik communiceerden dagelijks, jaar in jaar uit, via het chatsysteem van Google waarmee je elkaar over en weer zinnetjes stuurt – volgens mij bestaat het al niet meer. De enige zekerheid van internet is dat niets zeker is.

         De jongen uit het berichtje, een geblondeerd opdondertje uit een buitenwijk (quote: Tobias), hadden we uitgebreid besproken. Ik had op een foto gezien dat hij inderdaad geblondeerd was (‘Zeg dat hij iets aan die uitgroei doet,’ raadde ik aan), dat hij een buitenwijkgezicht had (sommige dingen kun je niet uitleggen) en dat het een opdondertje was (ook dat laat zich niet beschrijven).

         Tobias en ik voelden elkaar aan alsof we in dezelfde straat opgegroeid waren en elkaar sindsdien elke dag in de avondwinkel bijpraatten over de stand van onze levens. Als hij me een regel uit een boek stuurde, wist ik vrijwel altijd de naam van de schrijver, en soms ook de plek waar de quote zich bevond. Op een dag stuurde ik hem deze tekst:

‘Als ik een bijl had gehad, had ik zijn hand eraf gehakt. Als ik een pistool had gehad, had ik eerst hem en dan mezelf dood geschoten – net zoals in La tête vide van Raymond Guérin de hoofdpersoon zijn minnares en vervolgens zichzelf na een wederzijds en geslaagd orgasme om het leven brengt. Ik ben laf, zei ik al.’

         ‘En jij vraagt mij wie dit geschreven heeft?’ typte Tobias vanuit Athene.

         ‘Dat vraag ik, ja.’

         ‘Zit je me een beetje in de maling te nemen?’

         ‘Who knows?’

         ‘Dat stukje is van jou.’

         Hij had zich niet vergist. Het spreekt vanzelf dat Tobias mijn boeken niet gelezen had – eenvoudig omdat hij geen Nederlands sprak.

         Behalve dat hij twaalf jaar jonger was dan ik en dat hij bouwkunde gestudeerd had, wist ik niet veel van Tobias. Op een keer zag ik een interview met hem, op een youtube-filmpje. Een latmagere jongeman – grijs T-shirt, spijkerbroek – zit op een tafel in een verduisterde ruimte vol boeken en beantwoordt de vragen van een journalist. Iemand had eronder geschreven: ‘Ik wist dat je snel carrière had gemaakt, maar dat je de jongste hoogleraar van Griekenland bent, dat wist ik niet.’

         ‘We blijven dromen, dan gebeurt het wel een keer,’ schreef Tobias twee en een half jaar geleden, nadat de enige kans op een ontmoeting (12 uur lang hielden we ons op in hetzelfde land – Engeland) door een fout van mij (een fatal error?) mislukte. Later dat jaar vroeg hij of ik hem mijn Facebook-profielfoto wilde sturen. Formaat A3, glanspapier.

         Ik stuurde de prent en een week later richtte hij zijn webcam op zijn slaapkamer. Ik vond mezelf terug aan het voeteneinde, in een goudgekleurd lijstje. ‘Als ik ’s ochtends wakker word,’ schreef hij, ‘ben jij het eerste wat ik zie.’

         In augustus 2012 begonnen de chatgesprekken af te nemen. Van gemiddeld eens per dag ging het naar hooguit eens per week, en na mijn verjaardag (24 oktober) hoorde ik niets meer. Ik maakte me geen zorgen, ik wist dat zijn verdwijning (ook op Facebook en op de gaysites viel hij stil) niets met mij te maken had. Ik ging ervanuit dat hij zich wel weer zou melden.

         Dat deed hij ook, maar niet zoals ik verwachtte. Precies vier maanden na ons laatste contact, op 24 februari, ik zat in de Thalys op weg naar Parijs, stormde hij als een tsunami mijn gedachten binnen, zijn aanwezigheid of zijn ‘acte de présence’ was zo sterk dat het leek alsof hij naast me zat. Thuis liet ik een berichtje achter op zijn Facebookpagina: ‘Was jij dat die vanmiddag naast me zat in de trein?’

         Een dag later ontving ik een email, met als titel: ‘Over Tobias’.

         ‘Het spijt me je dit te moeten zeggen,’ schreef een onbekende. ‘Gisteren is Tobias overleden. Thuis, in gezelschap van zijn ouders en wat vrienden. Hij heeft me gevraagd je dit zinnetje te sturen: ‘Om elkaar liefgehad te hebben, hoef je elkaar niet te ontmoeten.’’

         Nu, achttien maanden later, dwaalt dat zinnetje nog altijd door mijn hoofd, als een steeds terugkerend refrein.

Aristide von Bienefeldt