Chrétien Breukers (De Contrabas) en Mark Cloostermans (De Standaard) duiken onder. Meer bepaald in het oceaangelijke oeuvre van Georges Simenon, de man van vierhonderd boeken. Naar aanleiding van de 25ste verjaardag van Simenons overlijden lezen zij een selectie van 25 titels, zowel Maigret-mysteries als romans durs, zijn ‘serieuze’ romans. Twee Tzum-bloggers om Simenon op de hielen te zitten, de man die sneller schreef dan God kan lezen.

Voor De man die de treinen voorbij zag gaan verplaatst Simenon zich opnieuw naar de omgeving van Delfzijl, het stadje waar ooit commissaris Maigret werd geboren. We maken in Groningen (maar wel richting Delfzijl) kennis met Kees Poppinga, een man die eerste bediende is bij een havenbedrijf. De man leidt in hoofdstuk 1, althans in het begin van hoofdstuk 1, een kalm bestaan, binnen de stad, het bedrijf en zijn gezin. Uiteraard gaat dit allemaal aan duigen. Dat kun je Simenon wel toevertrouwen. Die kan een gewoon burgergezin alleen met heel veel moeite met rust laten.

In veel boeken van Simenon, zowel in de Maigrets als in de roman durs, komen mannen voor die van het ene moment op het andere in het diepe worden geworpen of zichzelf in het diepe werpen. Bijna zonder overgang gaat hun vertrouwde leven eraan en moeten ze zich in een nieuwe, verwarrende, angsten oproepende situatie zien te redden. Kees Poppinga krijgt in hoofdstuk 1 van zijn baas Julius de Coster, die hij wil spreken omdat er iets met de papieren van een schip niet deugt, in een wat slonzig café te horen dat het bedrijf de volgende dag failliet gaat, en dat De Coster een zelfmoord in scène zal zetten. Poppinga krijgt wat contant geld van zijn directeur en de boodschap: ga er vandoor!

Wat te doen? Poppinga kiest voor de drastische oplossing. Hij gaat er inderdaad vandoor, met het geld dat De Coster hem de vorige avond overhandigde. Poppinga komt, door de dramatische gebeurtenissen, tot de conclusie dat zijn brave leven een leugen was. Zo is hij niet. Hij wil, om het met een figuur van Wim de Bie te zeggen, rollen door de sneeuw met een mooie meid. Vrij zijn. Zich losmaken uit zijn tamelijk gewone gezin. Als hij de ochtend na de onheilstijding net wakker is, lezen we: ‘Als hij nu fris van de lever moest zegen waar hij beslist wel zin in had, dan moest hij wel antwoorden: in Eleanore de Coster of Pamela.’ (Dat zijn de vrouw en de voormalige minnares van De Coster, CB.)

Wat volgt, is bijna een vooruitwijzing op de film noir, die natuurlijk voor een groot deel is gebaseerd op pulp, of van pulpelementen gebruik maakt. Poppinga vermoordt Pamela, die hij in Amsterdam opzoekt en die hem uitlacht als hij zijn wensen kenbaar maakt, en trekt vervolgens naar Parijs, waar hij in de handen valt van een animeermeisje (dat hij later ook vermoordt), een bende misdadigers en de Parijse en Nederlandse politie, om te eindigen in een Nederlands gekkenhuis. Het hele verhaal wordt traag, maar vol suspense, dus inderdaad als in een film noir, afgewikkeld… En in dat gekkenhuis zal hij vermoedelijk de rest van zijn dagen doorbrengen: eind goed, al goed.

Het boek is schokkerig geschreven, en net als het vorige in deze reeks niet meteen een meesterwerk. Simenon zocht eind jaren dertig duidelijk nog naar zijn definitieve stem, al zat alles wat een Simenon tot een Simenon maakt er al in: het is een boek over een eenzame man die zijn weg probeert te vinden (en daarin uiteraard niet slaagt – of slaagt hij, ondanks de opgedane butsen, toch?). Wanneer is er sprake van een geslaagd bestaan? In de slotpassage laat Poppinga de behandelende arts, met wie hij wel eens een partijtje schaak speelt (Poppinga is een verwoed amateurschaker) een schrift zien waarin hij zijn herinneringen wilde vastleggen. Er staat maar één zin in: ‘De waarheid over het geval Kees Poppinga.’ En dan de slotregels:

De dokter sloeg verbaasd zijn blik naar hem op en leek zich af te vragen waarom zijn patiënt er niet meer in had geschreven. En met een geforceerd glimlachje voelde Poppinga zich verplicht te mompelen: ‘Ach, er bestaat geen waarheid, is het wel?’

Poppinga, die door het boek heen een bijna maniakale gelijkhebberigheid aan de dag legde, een gekwetste trots zou je kunnen zeggen, laat aan het eind van het boek alles varen. Eindelijk. Hij is niet de brave burgerman. Hij is niet de moordenaar en Parijse flierefluiter. Hij is geen gangster onder de gangsters. Hij is zelfs geen moordenaar. Hij is een man in het gekkenhuis, een man die zijn obsessie volgde en glansrijk is mislukt. De waarheid over Kees Poppinga is de waarheid over Kees Poppinga, en die waarheid bestaat niet, zegt hij, tegen de dokter; maar hij weet donders goed dat die waarheid wel bestaat, en zij is gelijk aan de gang die hem naar zijn einde heeft gebracht, de waarheid is het leven dat hij heeft geleid.

Simenon was niet zozeer Kees Poppinga, maar hij was wel altijd een man die zijn (Luikse) verleden drastisch achter zich had gelaten en naar Parijs was getrokken. Hij hoorde er, tegelijkertijd, nooit helemaal bij, ondanks zijn enorme successen, hij bleef die kleine Belg die flutromans schreef en het Frans niet perfect beheerste. Dat wist hij, en daarover is hij rancuneus geweest; zijn grote wens, de Nobelprijs van de literatuur te winnen, is daarnaast nooit uitgekomen, iets wat hem nog meer rancune verschafte. Met die rancune heeft hij het eind van zijn leven, na zijn Amerikaanse periode (waarover Cloostermans de vorige keer schreef), in Zwitserland doorgebracht. Een buitenstaander met een oorlogsvlekje en een tot op het bot uitgebeende stijl.

Poppinga vertegenwoordigt nog een ander aspect van Simenon. De twee heren zijn allebei geobsedeerd. Poppinga door vrijheid en erkenning, Simenon door het schrijven en door seks. In zijn artikel  The escape artist schrijft John Banville daar over:

As one contemplates the life and work of Georges Simenon, the question inevitably arises: Was he human? In his energies, creative and erotic, he was certainly extraordinary. He wrote some 400 novels, under a variety of pseudonyms, as well as countless short stories and film scripts, and toward the end of his life, having supposedly given up writing, he dictated thousands of pages of memoirs. He could knock off a novel in a week or 10 days of manic typing — he never revised, as the work sometimes shows — and in Paris in the 1920s he is said to have broken off an affair with Josephine Baker, the expatriate American chanteuse and star of La Revue Nègre, because in the year he was with her, he was so distracted by his passion for her that he had managed to write only three or four books.

Simenon was altijd aan het schrijven of een boek aan het voorbereiden. Dat deed hij, vermoed ik, om zijn obsessies, angsten en drijfveren in goede banen te leiden. Het schrijven was een manier om de gekte van zich af te houden, om geen Kees Poppinga te worden. En in alle boeken die hij heeft geschreven, sijpelt daar iets van door, iets van die angsten, angsten die hij heeft opgelost in zijn personages.

De boeken van Simenon zijn eenvoudig, eenvoudig van taal en stijl. Dat is waar. Ik vermoed dat het de schrijver aardig wat moeite heeft gekost om tot deze beheersing te komen. Die beheersing is zijn overwinning op de demonen die hij eronder wilde houden. En voor de rest waren er de seks, de drank en het leven in de jetset (totdat hij zich in Zwitserland opsloot).

Chrétien Breukers

Georges Simenon – De man die de treinen voorbij zag gaan. Vertaling Hans van Riemsdijk en uitgeverij Atlas, Atlas/Pandora, Amsterdam, 2003; originele titel L’homme qui regardait passer le trains, 1938