Een vat vol geheimen

Na afloop van het ‘ondersteunende literaire programma’ vorige week zondag tijdens de Beurs Bijzondere Uitgevers in Paradiso – in de kelder van de poptempel afgewerkt, al te veel ophef van literatoren kunnen de verkopende dames en heren in de grote zaal niet gebruiken, dat leidt maar af van de handel, o, waar zijn de tijden van het gebrul van Simon Vinkenoog en de fijn onthutsende act van A punt Moonen – greep een jongedame met lang donker haar uw moderator bij de arm. Kwam Solomonica verhaalhalen? In de hoek van het zaaltje, hangend aan de bar, knikte een dikkerd met een gouden montuurtje op zijn neus, type lompenhandelaar met een onwennige boord, het meisje bemoedigend toe. Papa staat volledig achter je. Onder zijn oksel zat een behoorlijke bult. Zou ik nadat ze me eens goed de waarheid had verteld van hem het genadeschot krijgen?

Ik ben natuurlijk het oude volk niet waardig, maar deze schlemiel had alleen maar gezegd dat de ouders haar in bescherming hadden moeten nemen. Dat ze gerust met haar schrijverij door had kunnen gaan en over een jaar of tien een van pathos ontdaan boek had kunnen uitbrengen. Dat ze hen op dat moment dankbaar zou zijn dat de schaamtaal in de coulissen was gebleven.

Het meiske pakte een blocnote uit haar tas en schroefde de dop van een vulpen. Zag ik daar het puntje van een tong? ‘Wat is eigenlijk uw geheim?’ vroeg ze.

(Een reclamemomentje: Oil of Olaz, anti-verouderingsserum . Nee hoor, van nature een melkmuil.) Was dit het moment om eindelijk het hart eens helemaal uit te storten?

‘Ik vrees,’ zei ik tegen de piepjonge therapeute, ‘dat elk mens een vat vol geheimen is.’

‘Ja, dat begrijp ik,’ zei ze, terwijl haar pen over het papier kraste, ‘jij geeft ook boekjes uit en schrijft besprekingen. Ik maak voor school een werkstuk over het boekenvak. Kun je aangeven hoe je werkt? Eerst maar eens als auteur.’

Een werkstuk over literatuur, geschreven met een vulpen. Er is hoop. Daar moeten schrijflustige zestienjarigen zich eerst maar eens mee bezighouden.

Soep lepelen met een vork

Schrijven is voornamelijk schrappen, snoeien en hakken. Dat weet zo langzamerhand iedereen wel. En dat de slavenarbeid met de pen of aan het toetsenbord voorafgegaan wordt door denkwerk, bijvoorbeeld in de ochtend tijdens het sluimeruurtje in bed, gedurende een fietstochtje, een wandeling met de hond of wanneer men snoeit en hakt in de tuin is ook wel gevoeglijk bekend.

Tot een paar jaar geleden wilde ik ook nog weleens wat langer in bed blijven liggen onder het mom druk aan het werk te zijn en werden de wandelingen met mijn herderinnetje uitsluitend benut voor problemen aangaande constructie, verhaallijn, stijl, dialoog en slotwoord. Menigmaal heeft ze me voor een voortijdig einde behoed.

Fietsen als tussendoortje is niet alleen vanwege het afnemend gezichtsvermogen geen goed idee. Na afloop van een rondje in de polder – de oude kasseienvreter in me wil nog steeds iedereen inhalen, voornamelijk de liefhebbers op krankzinnig geprijsde lichtgewichtframes, eventueel met druppelhelmen, tijdritsturen of dichte wielen – is het brein dermate vervuld van het gelukshormoon dat er slechts nog euforische woorden uit te persen zijn. Wel fijn natuurlijk voor de schrijvers van de boeken die ter recensie voorliggen. Ik zoek het nu dus voornamelijk binnenshuis, zijnde een voormalige pastorie. Buren zijn er niet. De bewoners aan de achterzijde tel ik daarbij niet mee, sommigen hebben zich al eeuwen niet geroerd, althans niet tijdens mijn wakende uren.

Gedurende de dag, en vaak ook grote gedeeltes van de nacht, bevind ik me in de keuken. Het hart van het gebouw, een kleine zestig vierkante meter groot. In de hoek staat een zeer basaal drumstel. Bas, snaar, hihat en speelbekken. Met ritme in de tekst zit het daarom meestal wel snor. Nog voor de klokken van de naastgelegen kerk gaan beieren word ik door mijn herderinnetje gewaarschuwd. De luiken worden gesloten, de grendel gaat op de deur. Een gestorvene kreeg enige tijd geleden ongewild een sambabegrafenis. Bij een huwelijk werd ik enthousiast meegetroond, inclusief snaardrum.

De aan minstens tien mensen plaats biedende keukentafel is mijn schrijfplek. Direct daarnaast bevind zich het ouderwetse gasstel met zes pitten en twee ovengedeeltes en het granito aanrecht waarop ik pleeg te schrappen, snoeien en hakken met een drietal messen, elk afkomstig uit een afgesloten periode van mijn leven. Tegenwoordig wissel ik namelijk het schrijven af met het maken van soepen, heel veel soepen. Het café in het centrum, de voetbalclub en de sporadische bezoeker – doorgaans de postbode, hij behoort tot de weinigen die het geheime klopsignaal kennen(een mambo) – hebben er baat bij. En hopelijk ook het boek waaraan ik nu werk. Tegelijk met het loof van de knolselderij en het schraapsel van de wortels gooi ik mijn eigen lievelingen weg. Ik zeef en proef en zeef en proef opnieuw opdat het ditmaal een krachtige consommé moge worden.

Guus Bauer