Fris

Een gesprek over vrouwen, na twee flessen bier, bij Binding. Vrouwen zijn kwaadaardige, stompzinnige dieren, tenzij ze goed zijn opgevoed en tot een hoge graad van beschaving zijn gebracht. Zo zijn meisjes niet in staat tot dromen, noch tot nadenken of liefhebben. Poëzie is bij vrouwen nooit een natuurlijke eigenschap, maar iets dat door opvoeding is verkregen. Alleen de vrouw van de wereld is een vrouw; de rest zijn vrouwtjes. Het vrouwelijke verstand is inferieur aan dat van de man.

Et cetera. Zo gaat het seksisme van Edmond en Jules de Goncourt even door in hun dagboekaantekening uit 13 oktober 1855, maar de aantrekkelijkheid van hun dagboek is niet zozeer gelegen in hun eigen denkbeelden als wel in de beschrijving van de déjeuners, diners en soirées waarbij de toenmalige literaire wereld ruim vertegenwoordigd was. Flaubert, Toergenjev, De Maupassant, Zola; vrijwel iedereen van betekenis in het Parijs van toen komt voorbij – ook kunstenaars zoals Rodin, Manet, Monet, Degas en Félicien Rops duiken op –, want de Goncourts waren in die dagen zelf ook bekende literatoren. Tegenwoordig leeft hun naam voort door de beroemde literatuurprijs én vanwege het dagboek; hun overige werk, onder andere theater en romans, lijkt te zijn vergeten, geen idee of dat terecht is.

Vooral de droge Flaubert steelt wat mij betreft de show:

Flaubert werd gevraagd of hij de Idiot des salons wilde dansen. Hij vroeg de rokjas van Gautier en zette zijn boord omhoog; ik weet niet wat hij met zijn haar, zijn gezicht en zijn verdere uiterlijk deed, maar ineens was hij veranderd in de fantastische karikatuur van een idioot.

Overigens kon het dagboek vanwege de openhartigheid pas in 1956 in zijn geheel verschijnen; vanaf 1887 bracht Edmond de Goncourt – Jules was inmiddels overleden – een selectie uit, waarin hij de vérité agréable (aangename waarheid) nastreefde, die ondanks dat tot grote onrust schijnt te hebben geleid. Voorstelbaar, want sommige notities – Joris van Casteren wees in zijn stuk op De Corrrespondent al op het hoge scabreuze gehalte – liegen er niet om:

Zola klaagt er ineens over dat hij bezeten is van het verlangen om met een jong meisje naar bed te gaan, – geen kind, maar een meisje dat toch nog geen vrouw is. ‘Ja,’ zei hij, ‘ik word er soms bang van… Ik zie het gerechtshof al en het hele gedoe.’

(NB: ik kan niet nagaan of deze notitie voor De Goncourt tot de vérité agréable behoorde).

De Goncourts zwelgen soms in melancholie, van politiek moeten ze weinig hebben; ze leven met en voor de kunst – ze waren ook verzamelaars – mogelijk gemaakt door een erfenis. Daarnaast zijn ze afkerig van de moderne tijd c.q. nostalgisch. Af en toe is hun gefilosofeer geniaal, bijvoorbeeld:

Een schrijver moet in zijn boek aanwezig zijn als de politie in een stad. Overal en nergens.

En er is een mooie uitspraak die wat meer gevoeligheid laat blijken dan het bovenstaande citaat over vrouwen:

Misschien bestaat het enige ware en oprechte tussen man en vrouw in gevoelens die niet met woorden kunnen worden uitgedrukt.

Grappig voor de hedendaagse lezer is de eerste confrontatie met sushi:

Gisteren hadden de Japanners bij Charpentier spijzen meegebracht die zij zelf hadden bereid, kleine vistaartjes, witte en groene visgelei, en nog een gerecht waar zij heel dol op schijnen te zijn, kleine rolletjes rijst in het geroosterde blad van een waterplant, zoiets als een stukje blanke worst in een omhulsel van bloedworst.

Niet alles is even interessant. En als Jules is overleden valt Edmonds ijdelheid op. Bovendien vraag ik me sterk af of dit dagboek wel de moeite waard is voor mensen die niet bovenmatig geïnteresseerd zijn in (Franse) literatuur- en kunstgeschiedenis – en ook geschiedenis, want de Frans-Pruisische oorlog wordt beschreven. Voor degenen die wel geïnteresseerd zijn, zoals ondergetekende, is het als gezegd boeiend om hun favoriete Franse negentiende eeuwse schrijvers in actie te zien. Dus vooruit, nog één anekdote, over Guy de Maupassant uit mei 1877:

Vanavond gaf de jonge Maupassant in een atelier aan de rue de Fleurus een uitvoering van een obsceen stuk van zijn hand, getiteld Feuille de rose en gespeeld door hemzelf en zijn vrienden.

Het is akelig, die jongemannen die als vrouwen zijn verkleed, met op hun nauwsluitende tricots een groot, half openstaand geslachtsorgaan geschilderd; en onwillekeurig word je door een onbestemde weerzin bevangen als je die spelers ziet aanraken en met elkaar de gymnastiek van de liefde ziet nabootsen. Het stuk begint met een jonge seminarist die kapotjes aan het wassen is. In het midden is er een dans van oosterse danseressen onder een monumentale rechtopstaande fallus en het stuk eindigt met een bijna niet van echt te onderscheiden zelfbevrediging.

Waaraan De Goncourt toevoegt:

Ik vroeg me af met wat een fraai gebrek aan natuurlijke schaamte je begiftigd moest zijn om dat allemaal voor een publiek te kunnen uitbeelden, waarbij ik me inspande om mijn afkeer te verbergen, wat misschien vreemd kan schijnen voor de schrijver van La Fille Elisa. Het weerzinwekkende was dat ook de vader van de schrijver, de vader van Maupassant, bij de voorstelling aanwezig was.

Kom op, een beetje meer humor graag, zou je willen zeggen. Zoals Flaubert laat blijken:

Toen Flaubert de volgende dag enthousiast over de uitvoering sprak, kwam hij met de uitspraak: ‘Ja, het was heel fris!’

Edmond de Goncourt reageert zuurtjes: ‘Fris, voor die vuiligheid, werkelijk, je moet er maar opkomen.’ Vreemd inderdaad voor een schrijver in wiens dagboek niet wordt teruggeschrikt voor een goede dosis ‘vuiligheid’, maar aan een dagboek mag je die kennelijk toevertrouwen.

Johannes van der Sluis

Edmond en Jules de Goncourt – Dagboek. Vertaald, gekozen en bezorgd door Leo van Maris. De Arbeiderspers (Privé-domein), Amsterdam (herdruk van een uitgave uit 1985), 504 blz. € 27,50.