Aan het einde valt het doek en gaat het licht weer aan

Binnenkort in dit theater heet het onlangs verschenen boek met columns van Ester Naomi Perquin. Ze schreef eerder drie goed ontvangen poëziebundels. Deze columns schreef ze voor De Groene Amsterdammer. Het omslagontwerp van Christoph Noordzij met de foto van dichter en fotograaf Jan Glas is prachtig en vangt meteen je blik. Ik zou het eerder korte verhalen of cursiefjes noemen, want het zijn geen spottende teksten, waarin een politicus of publiek figuur op de korrel wordt genomen of waarin verontwaardiging over een maatschappelijk verschijnsel opklinkt. De menselijke soort is haar onderzoeksobject, maar dan vlakbij huis waargenomen.

Binnenkort_in_di_54058c8b91801Ze bekijkt het leed en het dagelijks ongemak, zoals dat tevoorschijn komt in een ontmoeting, inclusief haar eigen optreden daarin. Ze observeert het kritisch, ze heeft een scherpe, maar ook liefdevolle blik, vaak vermengd met een zekere ironie. In het verhaal ‘Dit’ wordt verkoopster Naïma uit een hippe kledingboetiek geportretteerd. ‘Ze weet precies wie ze met rust moet laten en wie ze moet begeleiden, in het aankoopproces. Dan zegt ze bijvoorbeeld ‘dit patroon is waanzinnig jouw sfeer’ of ‘die rok doet niets, maar die top is oké’.’ De climax komt als een keurige dame, ‘type deux-pieces, parelsnoer en boblijn’ een ‘ondefinieerbaar kledingstuk’ heeft aangetrokken, waar ze terecht over twijfelt voor de spiegel. Veel vrouwen kennen dat gevoel dat je voor de spiegel staande nog hoopt dat het je toch goed staat, terwijl het beeld dat al tegenspreekt. Dan laat Perquin Naïma een tijdje zwijgend voor de klant staan, ‘en zei toen alsof haar een Grote Waarheid geopenbaard werd: “Ja, Dit ben jij.”‘ En de vrouw is om. ‘Ja verdomd, zag ik haar denken, jarenlang heb ik mezelf gezocht en nu, ineens, in deze hypermoderne glitter met zeskantige gaatjes, sta ik hier.’

Perquin kijkt als een dichter, schrijft associatief en kan verbazing, irritatie en ontroering in enkele zinnen neerzetten, show don’t tell. En ze komt in een verrassend korte tijd tot een essentie van een observatie. In ‘Moeder’ ontmoet de schrijfster een haar bekende vrouw bij een fruitafdeling, haar zoon is op zee verdwenen. Hoe ga je om met het ongemakkelijke van zo’n ontmoeting, hoe reageer je dan? ‘…en proberen ons gesprek een beetje aan te passen aan de omgeving. Niet teveel onder de oppervlakte gaan zitten, nergens blijven haken.’ En ze eindigt met de slotzinnen:

Ik zou nu een meloen in haar mandje willen leggen. En nog één. En nog één. Tot het mandje te zwaar voor haar wordt. Dan zou ik het mandje van haar overnemen. Ik zou zeggen: ‘Laat mij maar even.’

Een rake conclusie trekt Perquin vaak in een vrij terloopse zin, ze zet een beeld neer waardoor wij als lezers ook even uit onze dagelijkse beslommeringen worden getrokken. Bij ‘Sneu’ is ze op een party vol hippe mensen en verantwoorde schotels en goede gesprekken. Een enthousiaste filmbezoeker vertelt dat zijn visie op het bestaan door een film helemaal onderuit ging. De schrijfster stapt dan even uit het beeld, als ze zich afvraagt of dat haarzelf ook zou gebeuren. Ze verwoordt de onmacht als volgt: ‘We kiezen precies het soort ongemakkelijkheid dat ons verbroedert met onszelf.’ In ‘Wissel’ komt de verwarmingsman haar vertellen waarom de douche geen warm water meer geeft, ‘de wissel is verkalkt’ zegt hij. En de schrijfster vindt dat mooi klinken.

Het geeft het ondoorgrondelijke ineens iets uiterst menselijks. Je kunt je best voorstellen dat iemand zoiets over zijn bejaarde vader zegt. ‘Hij loopt nog best voor zijn leeftijd. Maar zijn wissel hè? Die is verkalkt.’ Dan zou je begripvol kunnen knikken. Ja, zou je denken. Die vader gaat stuk, dat is wel duidelijk.

Haar beeldend vermogen zet ze dus volop in. Ze observeert, laat de camera even lopen tot ze iets te pakken heeft, ze zoomt in en haar vergelijkingen laten je als lezer in één klap de zaak even vanuit een ander perspectief zien. ‘Schoen’ gaat over haar schoenmaker, een vakman die niet tegen goedkope schoenen kan en weigert ze te repareren, ‘Het chagrijn op zijn gezicht grensde aan een diepe, algehele verzuring.’ En in ‘Weg’ beschrijft ze een gestolen fiets, ze kijkt uit haar raam, hij is verdwenen en ze zet net dat extra gevoel van het niet willen begrijpen neer in de beeldspraak: ‘Zijn verdwijning vulde de plaats, waar hij had gestaan zo volmaakt in, dat hij haast nog toonbaar was.’

In een interview in het VPRO-radioprogramma Nooit meer slapen zegt ze dat ze de lezers mee wil krijgen door in de koppen van misdadigers, schoenmakers, taxichauffeurs of dat van haar man en kind te kruipen. En daarbij kijkt ze natuurlijk ook naar zichzelf. In een gedicht uit haar bundel Namens de ander zie je mooi weergegeven hoe Perquin even in het hoofd van een vrouw kruipt die haar per ongeluk belt, en hoe ze daarbij ook in haar eigen gevoelens terecht komt, het begint zo:

Vanmorgen werd ik opgebeld door een mevrouw die wilde weten
of ik Richard was. Dit was nooit eerder voorgekomen.

Veel mensen hebben gewild dat ik iemand was, soms iemand
die ik was geweest, soms iemand die ik zou moeten zijn
– kijk eens angstig, praat als een non, spring op en neer,
kun je niet een keer een rokje dragen –
maar Richard heeft niemand mij gevraagd.

(Ondertussen ruist de stilte van twee kanten in een oor.)

Perquin gaat meteen fantaseren en zich inleven wie zij anders zou kunnen zijn en gaat door:

Er is een ander leven vóór ik antwoord geef, volop mogelijkheden,
voor het zelfde geld had het materiaal waaruit ik besta
een andere vorm of naam. Wat als ik ja zou zeggen,
ja, ik ben het: Richard. Bent u dat moeder?
Wat is het lang geleden.

Hier komt het drama al binnen. En Perquin vraagt zich even verder af:

Is Richard nog in leven of belt zij steeds een ander op,
vraagt ze naar hem omdat wie weet toch iemand zegt:

Richard? Ja hoor. Die is boven.

Perquin stelt zich voor hoe het Richard is vergaan, heeft zij hem misschien toch ontmoet, is hij verongelukt? En ze gaat door:

U verspilt uw tijd, ik besta slechts uit halve stemmen,
Halve gezichten, geen Richard waardig, geen hond
Heb ik ooit meer gebracht dan halfslachtige aanwezigheid.

(Er klinkt een vastbesloten stilte op de lijn.)

Mevrouw, ik weet niet tot wie maar ik bid met u mee
dat het iemand zal lukken.

Dat het iemand zal lukken om Richard te zijn.

Perquin schrijft graag teksten in een mengvorm van proza en poëzie. En ook haar gedichten zijn verhalend zoals hier te zien is. Dit gedicht heeft op mij meer impact dan veel van haar columns, want hierin zitten meer geconcentreerde observaties en impliciete verrassende conclusies verborgen.

Maar met deze bundel heeft ze toch mooie miniaturen geschreven, al blijft het soms teveel bij een vrij alledaagse observatie. Ze was stadsdichter van Rotterdam en in zo’n functie moet nogal eens onder druk geschreven worden over iets wat de dichter niet echt raakt, iets wat je dan in een gedicht terug kan zien. Misschien gebeurde dat soms ook bij die columns voor De Groene. Ik hoop dus dat ze ook poëzie zal blijven schrijven.

Zelf zegt ze dat ze zich erg bewust is van het noodlot en dat ze de angst daarvoor te lijf wil gaan in haar schrijven. Die angst probeert ze ook in deze bundel onder de knie te krijgen via inkijkjes in dagelijkse gebeurtenissen, waarachter noodlot verborgen kan zitten. Het leven als een theatervoorstelling, waarin iets mis kan gaan, maar aan het einde valt het doek, gaat het licht weer aan. Die impact hebben hier ook haar mooiste verhalen.

Aly Freije

Ester Naomi Perquin – Binnenkort in dit theater. Van Oorschot, Amsterdam. 144 blz. € 15,-