De internationale oorlogskreupelnatie

Eerder dit jaar verscheen bij Bas Lubberhuizen van de Oostenrijkse schrijver Joseph Roth (1894-1939) de fraaie reportage- en brievenbundel Hotelmens. Nu is er een nieuwe uitgave met een minder frivool thema, Parade van gebeenten, een bundeling gedichten en reportages van Roth over de Eerste Wereldoorlog, dit keer uitgegeven door Uitgeverij TIEM (Prominent-reeks). De nadruk ligt dus op de jonge Roth, die als dichter blijkt te zijn begonnen; op zijn dertigste zou hij ermee ophouden. De wereld was hem wellicht te prozaïsch geworden.

Van de 28 gedichten die in deze bundel zijn opgenomen hebben meer dan de helft een satirische inslag. Ze verschenen namelijk in het satirisch-socialistische blad Lachen links; in 1924, het jaar waarin dat blad voor het eerst verscheen. Tien jaar na dato was de oorlog immers nog lang niet voorbij, de herinnering eraan leefde voort. De gedichten die Roth ten tijde van de Eerste Wereldoorlog publiceerde – hij diende in zijn geboortestreek Galicië bij de Pressedienst – zijn sentimenteler van aard en ongefilterd pacifistisch. Het gedicht ‘Soldaten’ bijvoorbeeld eindigt met de wanhopige uitroep: ‘Maak hier een eind aan, Heer, een einde!’

Zoals te verwachten valt, waren de dood, het oorlogsgeweld en het lijden in alle gedichten rond. Met het lijden is er ook het medelijden, waar Roth uiting aan geeft door aan de ‘thuisblijvers’ onopgesmukt te tonen wat de oorlog allemaal heeft aangericht in mensenlevens. Neem ‘Shock’, uit het Prager Tagblatt van 6 oktober 1918:

Zie hoe hij in dat toverkluwen trapt,
stuitert en waggelt op wankele kruk
tegen de stoeprand botst en weer terug:
een rammelkast die tegen muren klapt.

Een ieders blik kijkt gretig toe en brandt
nieuwsgierig of meelevend in zijn rug –
een kind dat hinkelt stokt in het geluk.
als wierp het plots een blik in donker land…

O, kijk hem aan! Gekleed in een grauw pak
de held der mensheid, hinkend en verstramd:
twee kruisjes klepperen, twee lintjes wapperen

In zee, nog rood van bloed der dapperen,
is ’t trotse schip van deze eeuw gestrand –
en dit is jullie wrak!

Kortom, de wereld op krukken.

In ‘Gedenkdag’ maakt Roth gebruik van het danza macabra-motief; de bundel ontleende er zijn titel aan:

[…]
Maar twaalf uren later, als het middernachtsuur slaat,
komen de gebeenten feestelijk te voorschijn
en voeren een parade op bij maneschijn;
de schedels klepperen, en een lamme draagt
een andere dode lamme op zijn rug,
en de ene zo’n knook is de ander z’n kruk.
En een dode hoge legerarts zaagt
de dode benen af van een infanterist,
en een overleden verpleger waakt
bij wie in Siberië wordt vermist.
En op klokslag één vraagt een koraal:
Waar is hier een dode generaal?

Joseph Roth

De verontwaardiging die uit deze laatste regel spreekt, kleurt veel van de satirisch-socialistische gedichten. In het grimmige ‘De invaliden groeten de generaal’ dicht Roth:

[…]
Maar wie bleef vrolijk op de been,
ontkwam aan bom en dondersteen?
Maar wie keerde gezond naar huis
bij vrouw, pensioen en warm fornuis?
Het was die heer die nu eenmaal
bevelen gaf: de generaal!

Verderop in het gedicht:

[…]
we kropen voor je door het slijk,
op jouw bevel: Crepeer!
Wie van ons bleef er op de been,
wie moest geen kosten vrezen,
wie ging er ongedeerd weer heen,
behoefde geen prothesen?
Het was die heer die nu eenmaal
bevelen gaf: de generaal!
[…]

Enzovoort. Overigens staat in deze met zorg uitgegeven bundel ook het oorspronkelijke Duits naast de Nederlandse vertaling door Stefaan en Anke van den Bremt.

In de reportages, vertaald door Niels Bokhove, komen eveneens veel invaliden voor – de bundel had ook ‘parade van kreupelen’ kunnen heten – met als ‘hoogtepunt’ de reportage ‘De kreupelen’ uit de Frankfurter Zeitung van 23 november 1924, over een Poolse invalidenbegrafenis:

De stoet werd gevormd door alle invaliden van de stad, alle fragmenten, alle gewezen mensen, de hinkenden, de blinden, die zonder armen, die zonder benen, die lammen, de beverigen, die zonder gezicht en met stukgeschoten ruggengraat, de scrofuleuzen, die door liefde verteerden, de versuften en de doofstom geworden lieden, die het geheugen verloren hadden en zichzelf niet meer herkenden, en allen voor wier ziekten de geleerden nog geen naam hebben gevonden en die aan het heldendom te gronde gingen. […] Want het was een stoet zoals je nergens krijgt te zien, en de Poolse joden waren de vertegenwoordigers van alle oorlogskreupelen ter wereld, van de internationale oorlogskreupelnatie, waarvan het gemeenschappelijk kenmerk is dat men bij hen verschillende kenmerken weggeschoten heeft, en die je onfeilbaar daaraan herkent dat je ze niet herkennen kunt. […] Duizenden kreupelen telde ik achter de wagen. In dubbele rijen, zoals ze eens in de marscompagnie gemarcheerd hadden.

Twee jaar later bezoekt Roth voor de Frankfurter Zeitung de oude slagvelden in Frankrijk, waar de oorlog nooit geheel is verdwenen. Over Saint-Quentin schrijft hij: ‘Ik ruik het oorlogsgebied nog voordat ik het betreed.’

Dat oorlog een verschrikking is, is een gemeenplaats, maar Joseph Roth beschrijft op het oude slagveld de herinnering eraan in geuren en kleuren mochten we het even zijn vergeten: ‘De lente ruikt naar kruit en lood. Zwaluwen zijn dwalende projectielen. De hemel is bewolkt. Geen wolken draagt die, maar onheil. Miljarden granaatatomen zaait de wind. Bomen kreunen als stervenden. Twijgen knakken als geweergrendels. Over het slagveld gebogen, als een generaal over een landkaart, is God. Ongenaakbaar als een generaal; en zo ver als een generaal…’ Parade van gebeenten is een klein, maar belangrijk monument van de Eerste Wereldoorlog.

Johannes van der Sluis

Joseph Roth – Parade van gebeenten. Gedichten & reportages over de Eerste Wereldoorlog. Vertaald door Stefaan en Anke van den Bremt (gedichten) en Niels Bokhove (reportages). TIEM (Prominent-reeks), 152 blz. € 19,95.