Wie de Amerikaanse schrijver en dichter Jesse Ball leest, vraagt zich af of het om oude volksverhalen gaat die in een nieuw jasje zijn gestoken. Ze maken een moderne en klassieke indruk tegelijk. Silence Once Begun, zijn vierde roman, wordt later dit jaar vertaald. Justin Waerts interviewde de zelfverklaarde absurdist via email.

Communiceren met Jesse Ball (1978) heeft iets ongemakkelijks. Hij staat erom bekend dat hij erg op zijn privacy is gesteld, en tijdens het interview geeft hij summier antwoord op de vragen. Over de inhoud van zijn boeken wil hij niet veel kwijt (‘dit is in het boek zelf te vinden’). Sommige vragen ontwijkt hij handig door een anekdote over iemand anders erbij te halen. Soms lijkt hij naar iets te verwijzen wat ik niet helemaal begrijp. Houdt hij de boel bewust op een afstand? Het is alsof Ball tijdens ons gesprek een spel speelt waarvan je als interviewer niet wist dat jij de tegenspeler was.

Ball houdt sowieso van spelen. Als hij geen colleges geeft, dan beoefent hij een speciale vorm van Chinees boxen. Daarnaast is een hij enthousiaste schaker. Maar het liefst houdt hij zich bezig met go, een oosters bordspel voor twee spelers. Volgens Ball is het een subliem spel waarmee hij veel van zijn schrijftijd verknoeit. De partijen zijn lang en soms hopeloos ingewikkeld, en in de loop van één partij kunnen zich onwaarschijnlijke verhalen voordoen, die de schrijver zelf ‘sagen’ noemt. ‘Wanneer je bijvoorbeeld met iemand speelt die veel beter is dan jij,’ zegt Ball, ‘dan is er een systeem waarbij je deze belemmering omzeilt. Hierdoor ontstaat een eerlijk spel. Het is niet zoals met schaken, waarbij iemand je de hele dag alle hoeken van het veld laat zien. Go is veel uitgebreider, veel subtieler.’

Eigenlijk is het onmogelijk om de Amerikaan uit Long Island niet schrijvend voor te stellen. De afgelopen tien jaar publiceerde hij een ongelooflijke hoeveelheid romans, novelles, gedichtenbundels, verhalen en hoorspelen, om nog maar te zwijgen van het werk dat klaarligt voor publicatie en dat de komende jaren op de markt verschijnt. In 2004 liet Ball voor het eerst van zich horen, toen hij bij Grove Press in New York March Book lanceerde, een verzameling gedichten. In de daaropvolgende jaren verschenen er korte verhalen in diverse literaire tijdschriften en magazines, zoals New Republic en The Paris Review. Samen met zijn IJslandse vrouw Thórdís Björnsdóttir ontwikkelde hij het prentenboek Og svo kom nóttin (En toen kwam de nacht) en schreef hij Vera & Linus. In 2008 won hij de Plimpton Prize voor zijn verhaal The Early Deaths of Lubeck, Brennan, Harp and Carr.

Met zijn geweldige debuutroman Samedi the Deafness (2007) introduceerde Ball een thema dat in zijn hele oeuvre een grote rol speelt en waarover hij als professor aan de School of the Arts Institute in Chicago lesgeeft: de aard van het liegen. James Sim, het hoofdpersonage uit het boek, raakt betrokken bij een ondergrondse terroristische organisatie, die vanuit een asiel voor leugenaars opereert. Het verhaal is een mix van surrealistische én realistische scènes, de personages zijn overdreven en de dialogen humoristisch. Maar Ball kan ook ernstig zijn. De emotionele lijn van het verhaal is serieus en zijn doelgerichte proza is uitgesproken poëtisch, met korte alinea’s, helder taalgebruik en titels die tegelijk als openingszinnen voor de tekst fungeren. Samedi is een vreemd, sprookjesachtig verhaal. Het heeft iets weg van een allegorie waarvan je de betekenis niet in één keer ziet. Ruimtes en perspectieven verschuiven, personages liegen er op los en ze laten vreemde, cryptische boodschappen voor de lezer achter.

Maar bij Ball wordt de zoektocht naar betekenis nooit vervelend. Er gaat vooral een troostend effect van zijn verhalen uit. Het zijn geen verhalen die je comfortabel op de bank leest, met een zacht kussentje in je rug en een glas rode wijn op de salontafel. Het gaat om vertellingen die je rechtop aan een houten bureau moet ervaren, bij flauw kaarslicht en een stevige rukwind die tegen de vensters beukt. Verhalen zoals men vroeger rond het kampvuur vertelde. Verhalen die je telkens opnieuw wilt horen. Samedi las ik in één ruk uit, net zoals je Balls andere verhalen vaak in één, twee avonden uit hebt.

Terwijl zijn tweede roman The Way Through Doors (2009) voortborduurt op het bovenstaande thema, is The Curfew (2011) zijn meest politieke werk. Het is een absurd dystopisch verhaal over een stad waar muziek verboden is en waar niemand na de avondklok nog de straat op mag. William Drysdale, ex-muzikant en een man die epitafen voor grafstenen schrijft, probeert zich met zijn dochter aan het nieuwe leven aan te passen, totdat hij van de revolutionairen hoort waar zijn vermiste vrouw zich bevindt. Hij gaat ’s nachts de straat op, tegen alle regels in. Ball weet met The Curfew een prikkelend gedachte-experiment uit te bouwen tot een hyperpolitieke parabel, in een wereld die verdacht veel op onze eigen samenleving lijkt, maar er tegelijk mijlenver vanaf staat.

Hetzelfde doet hij met zijn laatste roman Silence Once Begun (2014), die later dit jaar in het Nederlands verschijnt (bij Atlas Contact, als Sinds het zwijgen begon). Oda Sotatsu, een eenzame man, gaat tijdens een kaartspel een weddenschap aan. Nadat hij het spel verliest, laat zijn tegenstander Jito Joo hem een document ondertekenen waarin staat dat Sotatsu verantwoordelijk is voor de recente verdwijning van acht vrouwen in het Japanse dorpje Narito. Daarna stapt Jito Joo met zijn bekentenis naar de politie. Tijdens zijn proces en gevangenschap zwijgt Sotatsu in alle toonaarden. Hij weigert om zichzelf te verdedigen en met zijn familie wisselt hij amper een woord.

Balls stijl is vooral herkenbaar door wat níet wordt gezegd. Zinnen zijn sober en beknopt, de vormgeving ingetogen. In de korte alinea’s komen we net zo veel witregels als woorden tegen. Ball onderzoekt wat het betekent om verhalen te schrijven die altijd beperkt zijn. Hij laat zien dat fictie hopeloos tekort schiet wanneer zij een exacte weergave van de werkelijkheid wil geven. Die werkelijkheid bestaat uit leugens, bedrog en subjectieve meningen. Realistisch zijn Balls verhalen dus zeker niet te noemen. Het gaat eerder om constructies die de realiteit als uitgangspunt nemen en haar vervolgens problematiseren. De vraag waar feiten beginnen en ophouden, de zoektocht naar waarheid en leugen, wordt een venster van waaruit je zijn boeken interpreteert. Het verlangen naar betekenis wordt voor de lezer net zo obsessief als de zoektocht van Balls hoofdfiguren naar de waarheid achter een mysterie. Hij trekt je mee die wereld in. Ball neemt je bij de hand, fluistert je geheimzinnige raadsels toe en laat je zien dat er in het echte leven vreemdere dingen gebeuren dan in zijn verhalen. Het leven zelf is fictie, in plaats van omgekeerd.

In dat grijze gebied, dat gebied tussen waarheid en leugen, is het goed toeven, zoals Ball tijdens ons interview zegt. ‘Het is een vruchtbare plek, en het gebied waar de menselijke dialoog ontstaat. Op die plek en nergens anders.’

Wat bedoel je daarmee?

‘Ik geloof dat het als schrijver goed is om simpele dingen te zeggen – dingen die gezegd kunnen worden zonder dat je het bewijs daarvoor moet leveren.’

Je bedoelt dat je verhalen realistisch zijn, maar ook weer niet.

‘Een schuine benadering van de werkelijkheid is voor mij de enige manier is om eerlijk over het leven te kunnen praten.’

Met schuin bedoel je ‘scheef’?

‘Je moet soms naast het ding kijken dat je probeert te zien. Zoals de zogenaamde zeemanstruc, waarbij een zeeman kiest om zijn ‘kaartoog’ of zijn ‘zeeoog’ te gebruiken. Het ene is bedoelt voor de kaart en de lantaarn, het andere voor de zee en de duisternis.’

Wat heb je tegen realisme?

‘Realisme zelf is absurd. Het is niet slecht, het is gewoon absurd.’

En jouw werk is ook absurd?

‘Absoluut. Ik ben een absurdist, en ik ben zelf bedroevend absurdistisch.’

Je werk wordt vaak vergeleken met Kafka. Op welke manier heeft hij je beïnvloedt?

‘Ik vind hem erg komisch. Bij elke pagina barst ik in lachen uit. De grootste reden waarom ik zo van Kafka hou, heeft te maken met zijn helderheid van denken, met zijn begrip van datgene waarover hij spreekt. Daardoor is hij in staat om die dramatische en groteske veranderingen te beschrijven.’

Wie lees je nog meer?

‘Ik hou van Rilke, Proust, Agota Kristof, Robert Walser, Bachelard, Bernhard, Dickinson, Gogol, Breton, Whitman, altijd Whitman. Sir Gawain and the Green Knight is een van mijn favoriete boeken. Ik hou van mythologie, van sprookjes. Snorri Sturluson’s werk Proza-Edda is tijdloos. Ik vind Ursula Le Guin ook geweldig.’

Je verhalen bevatten iets wat ik niet eerder heb gezien. Ze voelen oud aan, alsof ik een historische fabel of volksverhaal lees. Zie je jezelf als een hedendaagse schrijver?

‘Nee, ik ben een armoedige oude kraai, of misschien wel een zangvogeltje. Ik vind het nogal dom als men mijn werk als experimenteel beschouwt. Al drieduizend jaar worden dezelfde methoden gebruikt.’

Methoden?

‘Om een simpel voorbeeld te geven: de raamvertelling. Een boek met raamvertellingen wordt vandaag als experimenteel beschouwt, maar het is een methode die zo diep onder het stof ligt, dat het nooit volledig nieuw kan zijn. Hoe hard je het ook probeert. Ik hou van die stoffige oude technieken. Misschien denken mensen dat ze iets nieuws doen omdat ze niet genoeg oude boeken lezen.’

Je schrijft binnen enkele weken, soms dagen een roman. Dat is ontzettend snel. Hoe doe je dat?

‘Er zijn veel manieren om dat te doen. Die van mij is er slechts één. Dat is: om het schrijven te behandelen zoals een pianist een performance behandelt. Iemand voert een stuk op en probeert een heldere lijn uit te zetten. Er is niets anders dat ertoe doet, behalve die emotionele lijn, die consistent door het hele stuk loopt. Dat er hier en daar fouten worden gemaakt, dat maakt niet uit. Zolang de kwaliteit van de gedachte en de kwaliteit van het hart worden gewaarborgd.’

Je hebt een duidelijk idee waar een verhaal naartoe moet. Schrijf je notitieboekjes vol of visualiseer je alles terwijl je bezig bent?

‘Nee, ik kan het van tevoren allemaal niet plannen. Dan zou het schrijven voor mij niet de moeite waard zijn. De reden voor het schrijven van een boek is altijd aanwezig. Ik heb een vaag idee over nog niet bestaande dingen, over onuitgesproken gevoelens of relaties tussen bepaalde gebeurtenissen. Om met het schrijven te beginnen maak ik een paar beslissingen over hoe het boek er uit gaat zien, tenminste het eerste gedeelte, en daarna ga ik met dat vage idee aan de slag.’

Herschrijf je veel?

‘Nee, herschrijven is niets voor mij. Het verstoort de helderheid waar ik zojuist over sprak. Mijn uitgever bij Random House, Jennifer Jackson, heeft altijd haar eigen ideeën. Soms voeg ik wat toe om haar tegemoet te komen. Ik benoem de dingen graag kort en bondig, maar zij wil dat ik een stap extra zet. Dus zodra het boek bijna klaar is, voeg ik soms een extra gedeelte toe. Jennifer is echt fantastisch, en een geweldige steun voor mij. Dat een grote uitgever in de huidige commerciële tijd mijn vreemde boeken durft te publiceren – het is moeilijk te geloven, en ik heb het grotendeels aan haar inspanningen te danken.’

Vind je het moeilijk om tijdens het schrijven niet de hele tijd naar de kwaliteit van je tekst te kijken?

‘Er bestaat ook een andere oefening, en die oefening is: niet je schrijven bekritiseren, maar het basisniveau van je ideeën. Je moet als schrijver onophoudelijk blijven werken om het fijnere onderscheid te maken, om een subtieler begrip van de dingen te krijgen. Als je dat proces ijverig volhoudt, dan hoef je niet te herschrijven wat je hebt geschreven. Het zal genoeg zijn.’

Hoe ziet een gemiddelde schrijfdag er uit?

‘Zodra ik een idee voor een boek heb, dan probeer ik één of twee weken te vinden waarin ik niets anders hoef te doen. Daarna schrijf ik het boek. Meestal begin ik ’s ochtends vroeg, en ik stop halverwege de middag. Ik maak lange wandelingen. ’s Avonds lees ik iets anders of breng ik tijd door met mijn vrouw. Ik geef mezelf ook kleine cadeautjes tussendoor: pure chocolade, een glas whisky, enzovoorts.’

Je komt over als een zeer gedisciplineerd en geïsoleerd mens. Social media hebben geen invloed op jou?

‘Iedereen houdt ervan om zijn iPhone te raadplegen, om erachter te komen hoe Marco Polo stierf of hoe lang de Maginotlinie is. Maar het klopt, telefoons zijn sluw. Email is nog erger. Ik heb geen internet in huis. Ik probeer mijn telefoon thuis te laten als ik naar buiten ga, en soms slaag ik hierin. Ik zou graag zonder telefoon leven, maar het is moeilijk. Ik geef ook les, en ik communiceer hoofdzakelijk met mijn studenten via email, meestal op mijn telefoon. Echter, de belangrijkste activiteit die ik op mijn telefoon doe, is go spelen. Op een server die IGS heet.’

Wat vind je van schrijvers die constant media-aandacht zoeken?

‘Schrijvers die op elk moment succesvol willen zijn, zijn verschrikkelijk. Dat is altijd het geval geweest. Ze denken dat ze succes hebben omdat ze een beperkte visie uitdragen over wat gebruikelijk is. Ze bevestigen wat mensen voor waar aannemen. Ze maken zielige inside jokes, waar iedereen vervolgens hard om moet lachen. Ja, voor zulke mensen zijn social media misschien erg fijn. Maar er lopen op dit moment veel schrijvers rond die niet eens een uitgever hebben, die ongelezen zijn. Ik veronderstel dat zij een rustiger, afgebakend leven leiden. Zelf lees ik vooral dode auteurs, maar ik kan me voorstellen dat er vandaag veel grote schrijvers zijn die een armoedig en onontdekt bestaan leiden.’

Je vierde roman Silence Once Begun wordt later dit jaar in het Nederlands vertaald. Wat wil je graag dat mensen hiervan onthouden?

‘Dat is onmogelijk om te beantwoorden.’

Dat begrijp ik. Maar er zijn toch ideeën die je wilt overbrengen?

‘Ik hoop niet op iets bijzonders. En als ik dat al doe, dan hoop ik dat mensen, die soortgelijke dingen doen, mijn werk ter harte nemen. Net zoals ik ander werk ter harte neem waarvan ik hou.’

In Silence Once Begun besluit Oda Sotatsu om niet meer te praten. Maakt hij een existentiële held van zichzelf, een soort Christusachtige figuur? Of is zijn zwijgen gewoon tactisch? Hoe zou jij deze vorm van lijden noemen?

‘Justin, je kunt me niet verleiden om zoiets te onthullen.’

Ik probeer je nergens toe te verleiden. Ik ben benieuwd of Sotatsu’s zwijgen een existentiële of religieuze betekenis voor je heeft.

‘Dit is in het boek zelf te vinden.’

Waarom heb je het boek is opgedragen aan Kobo Abe en Shusaku Endo?

‘Voor een deel omdat het Japan uit mijn boek hun Japan is, het Japan uit hun romans. In plaats van een echt Japan dat ooit heeft bestaan.’

Hoe zou je dat land omschrijven?

‘Dat heb ik gedaan – het wordt in het boek beschreven. Ik zou het liever niet willen reduceren tot een onhandige uitspraak.’

Toen ik het las, moest ik meteen aan Kobo Abe’s documentairestijl denken, zoals in Secret Rendezvous of The Box Man.

‘Ik hou heel erg van Kobo Abe.’

Waarom?

‘Hij is iemand met een enorme geestelijke diepgang. Bijvoorbeeld: er is een ongeluk gebeurd. De meeste mensen staan in de menigte naar het ongeluk te kijken. Abe drukt zich door de mensenmassa heen en benadert het lichaam. Hij laat zijn handen over het lichaam gaan. Hij gaat ernaast liggen, krult zijn eigen lichaam op, om het andere lichaam heen. Hij maakt zich niet druk om zijn kleren, zijn reputatie. Daarom hou ik van hem.’

In het boek heet de verteller ook Jesse Ball. Zou je het vervelend vinden als mensen dit boek als autobiografisch lezen?

‘Ik ben blij als ze het überhaupt lezen.’

Maar je zou er geen moeite mee hebben als mensen het boek meer als non-fictie dan als fictie beschouwen?

‘De grens tussen non-fictie en fictie is vrij belachelijk. Wat men hoofdzakelijk in een boek aantreft is een uitbreiding of verfijning van een gedachte. Als je een goed boek leest, van welke categorie dan ook, dan zullen er altijd nieuwe ideeën ontstaan, nieuwe structuren, en die verhogen de mogelijkheid om via je geest en je zintuigen met de wereld te communiceren.’

In Samedi the Deafness staat ook het thema leugen centraal. Is liegen jouw hoofdthema?

‘Nee, niet liegen, maar ambiguïteit.’

Wat is het verschil?

‘Het zijn gewoon verschillende dingen.’

Ik las dat je ook colleges geeft over liegen. Hoe doe je dat?

‘Met veel geduld en zonder cynisme.’

Wat is de grootste leugen die je ooit hebt verteld?

‘O, jemig. Ik kom in de problemen als ik mensen op straat niet herken. Dat gebeurt vrij vaak, en het leidt meestal tot leugens.’

Hoe reageer je daarop?

‘Slecht. Ik las daar eens iets over, ik geloof dat het van Emanuel Lasker was, de grote schaakkampioen uit de negentiende, begin twintigste eeuw. Hij zei dat het vergeten van al het overbodige het hoofddoel van zijn leven was. In zekere zin leidt dat tot een andere beheersing van het vak. Ik denk dat ik die uitspraak te serieus genomen heb. Ik vergeet alles!’

De foto’s in je roman zijn zonder uitleg. Ze geven het verhaal een soort visueel narratief, alsof je binnen het verhaal van Sotatsu laat zien dat alles alleen in onze verbeelding bestaat.

‘Er is een scène in Tarkovsky’s (de Russische filmmaker, red.) Solaris, voordat ze naar het ruimtestation reizen, waarin je een lange, eindeloze autorit ziet. Die scène creëert een buffer die staat voor het reizen door de ruimte. Ook deze foto’s zijn een buffer, en als tussenstuk symboliseren zij de overgang van het eerste gedeelte van het verhaal naar het tweede. Daardoor wordt die overgang niet zo eenvoudig als het omslaan van een bladzijde.’

Weet je nog wat je dacht toen je die scène van Tarkovsky zag?

‘O, ik ben nog lang niet klaar om over Tarkovsky te praten. Hij betekent veel voor me.’

Je bent zowel schrijver als dichter. Hoe verhouden de schrijver en de dichter Jesse Ball zich tot elkaar?

‘Het verschil betreft slechts de verwachting. Misschien lezen mensen gedichten met meer aandacht, en kunnen ze gemakkelijker beweren dat ze niet weten waarover het gaat. Goed schrijven bestaat louter uit helder denken.’

Dus weinig verschil tussen proza en poëzie?

‘Natuurlijk wel. Maar het is niet altijd zinvol.’

Soms hoor ik mensen zeggen dat ze geen poëzie lezen, omdat ze het niet begrijpen. Misschien bekijken ze gedichten met het idee dat iemand anders, iemand die het beter weet, wel begrijpt wat er staat. Hoe kunnen we mensen uit deze onzekerheid halen?

‘Eén manier is om het spelletje rond verstand en intelligentie te stoppen. Zodra we begrijpen dat het niet om onze intelligentie draait, maar simpelweg om datgene wat we waarnemen – dat iedereen in het centrum van zijn of haar eigen wereld staat – dan komen we dichter bij de plek waar mensen iets doen omwille van zichzelf.’

De epitaphorist uit The Curfew probeert een brug te slaan tussen poëzie en eigen ervaring. Hij wandelt van het ene huis naar het andere, schrijft epitafen voor de grafstenen van onbekenden, woorden die vaak geen verbinding hebben met de mensen die eronder liggen. Is hij een personage dat ons gevoel voor poëzie wil versterken?

‘Zoals je zelf zegt, het probleem met poëzie is niet een probleem met poëzie. Het is dat mensen niet het gevoel hebben dat zij over de juiste middelen beschikken om poëzie te ontvangen. Sterker nog, ze zijn uitgerust met de perfecte middelen, maar ze moeten hun aarzeling en terughoudendheid opzij durven zetten. De epitaphorist uit The Curfew geeft hen de juiste context voor een gedicht, zodat ze kunnen aanvoelen wat een gedicht voor hen betekent. Ze hoeven deze autoriteit niet van iemand anders te krijgen.’

The Curfew gaat over een sociale orde waaraan niet te ontsnappen valt. In Silence Once Begun kijk je kritisch naar een buitenlands rechtssysteem, waarbij een man zichzelf moedwillig veroordeelt en schuld bekent voor een misdaad die hij niet heeft gepleegd. Hoe politiek beschouw jij je werk?

‘Zoals ik elders heb gezegd, door je zachtaardig en vriendelijk te gedragen, door de dingen simpel en sober te houden – dat is op zichzelf al politiek. Soms is het niet nodig om onmiddellijk op een actuele politieke gebeurtenis te reageren. Meteen reageren geeft een gebeurtenis meer lof dan het verdient. Soms is het beter om gewoon met het leven door te gaan, en om kleine bezwaren te maken. Mijn boeken zijn voor mij een onderdeel van mijn bezwaren.’

Justin Waerts

Afbeelding screenshot Youtube.