Op 30 april wordt Jeroen Brouwers 75 jaar. Zijn verjaardag viert hij met een feest in de Bourla in Antwerpen. Verschillende collega-schrijvers zullen op dat feest laudatio’s uitspreken. De Vlaamse krant De Morgen publiceerde gisteren een greep uit de lofredes.

Wat opvalt is dat sommige laudatio’s maar zijdelings over het leven en werk van Jeroen Brouwers gaan. In één van de lofredes valt maar liefst veertien (14) keer het woord ‘ik’, maar er is ook een lofrede waarin het woord ‘ik’ niet één keer voorkomt. Hieronder een aantal quotes.

Yves Petry:

Naar mijn idee moest een schrijver met de glimlach boven de kuddementaliteit van pers en publiek kunnen staan. Daarom had zijn kunst hem toch juist vleugels gegeven. Ik praat hier over een periode waarin ik wel al literaire ambitie koesterde en oefende op mijn pen maar nog niets gepubliceerd had. (…) Waarde heer Brouwers, zolang een schrijver schrijft, is er naar mijn mening geen fatsoenlijke reden waarom hij zou moeten sterven.

Niña Weijers:

Ik was zestien, en zag daar een boek staan met een titel die me trok als een magneet en een mysterieuze tekening van een zingende vrouw met een jojo in haar hand, op de achtergrond het skelet van een dinosaurus. Ik pakte het van het schap en begon er, half leunend tegen de kast, in te lezen – een gewoonte die ik nog altijd niet heb afgeleerd en die me een aantal van de beste momenten in mijn lezersleven heeft bezorgd.

Ronald Giphart:

Mijn schoolvriend Bert Natter en ik noemden ons ‘De Brouwerianen’ en in onze studententijd hoorden we tot een genootschap van liefhebbers van uw werk. (…) Inmiddels – dertig jaar en vele levens later – zijn Bert en ik beiden romanschrijver en proberen we nog steeds zo kwaad als dat gaat vierentwintig uur per etmaal beschikbaar te zijn voor het pad dat u voor ons heeft ontsloten.

Paul Mennes:

De eerste keer dat ik Kroniek van een karakter las, moet eind jaren ’80 geweest zijn. Ik herinner me dat ik de twee boeken onmiddellijk na elkaar uitlas. Ik viel als een vlok voor Brouwers’ vlammende woede, eigenzinnige commentaren en misantropische geestigheid.

Peter Verhelst:

Het dierbaarst van alle dierbare Brouwersboeken is me De zondvloed. Zo verbluft was ik door de compositie (het is een onverbiddelijk muziekstuk), zo ondersteboven van dat genadeloze, van dat blote, van de ontroerende kracht van Brouwers’ stijl, van de eenzaamheid, van dat bodemloze verdriet, van het scherfachtige, het fragmentarische (waardoor alles nog groter werd omdat er een geheel werd gesuggereerd), dat is na lezing van dat boek de eerste en enige brief schreef die ik ooit uit eigen beweging naar een auteur zond.

Griet Op De Beeck:

Ik heb Jeroen Brouwers een keer ontmoet, niet eens zo vreselijk lang geleden. We kenden elkaar zeventien minuten toen hij zie, met een frons tussen de wenkbrauwen: ‘Ja, denk jij, maar jij bent een piepkuiken.’

Jozef Deleu:

Jeroen, jij bent in talent en werkkracht, maar ook in weerzin en woede, een voorbeeld voor Vlaamse schrijvers en kunstenaars die het lamentabele cultuurbeleid niet willen accepteren.

Christophe Vekeman:

Dat er in de literatuur geen andere waarheid bestaat dan de vorm. Dat niemand ooit zozeer de waarheid schrijft als de geboren leugenaar. Dat het onderscheid tussen vorm en vent in het geheel geen onderscheid is.

Lees hier de bovenstaande lofredes volledig terug.