1981, Een beetje verliefd, André Hazes vs. RK de Veulpoepers

Ergens in het laatste kwartaal van 1980 ontdekte ik dat de leukste meisjes van de school hun jassen en tassen met buttons begonnen te behangen. Op zich niks nieuws, die buttons. Twee jaar ervoor was het al even een rage geweest, maar toen waren de buttons veel groter en vrij van politieke bijbedoelingen. In mijn kringetje keken we er een beetje op neer: meisjes die zichzelf profileerden door de naam van hun idool ter hoogte van heur wassende borstpartij op een blikken schildje met zich mee te dragen. Zo rond mijn zestiende had ik nog niet in de gaten dat er weinig verschil in engagement was tussen de aanhangsters (het waren meestal meisjes, dat heb ik ook niet bedacht) van Queen, Travolta en Abba en de trotse draagsters van het vrouwelijke sekssymbool met de ingebouwde vuist, een vredesteken of een gebroken geweertje. Geen harde gevoelens tegen niemand niet, maar als je zestien bent, is je wereldbeeld nog te fragmentarisch voor een weloverwogen politieke stellingname. Spreek voor jezelf, denkt u nu misschien. Laten we afspreken dat ik dat vanaf dit punt doe.

‘Een socialist is iemand die vindt dat andere mensen te veel verdienen,’ zo vatte Reve Hermans’ kijk op de linkse goedmens ooit puntig samen. Zo’n socialist was ik als zestienjarige ook. Aan buttons deed ik niet. Maar in de wereldwinkel aan de Kleine Poot in Deventer kon je je voor weinig geld een links imago laten aanmeten. Ik hield het bij een geëmailleerde rode ster. Een zwarte militaire drollenvanger van de dumpwinkel erbij, een afgedankte legerjas en een paar hoge, merkloze basketbalgympen en ik was helemaal het linkse heertje. (let op de dubbele ironie: aspirant-aanhanger van Onkruit en verklaard tegenstander van alles wat naar eenheidsworst ruikt, steekt zich vrijwillig in het uniform van de anarcho-marxistische jeugdbrigades). Op mijn kamer hingen drie affiches: een met ‘stop de neutronenbom’, een met ‘Wapenboer en speelgoedfabrikant vullen al te graag een kinderhand’ en een met een sneuvelende Vietcong-strijder, met daaronder een vetgedrukt ‘Why’?

Goeie vraag wel, eigenlijk: waarom? Als in: waarom maakt een jongen van zestien, hard op weg om op z’n lengte te worden afgekeurd voor militaire dienst, opgroeiend in de langste aaneengesloten periode van vrede in Europa, zich zoveel zorgen over dreigend oorlogsgeweld? Er zijn vele – ook heel ingewikkelde – antwoorden mogelijk, maar de waarheid is even simpel als ontluisterend: ik maakte me eigenlijk helemaal geen zorgen over DE BOM, of over een groot gewapend conflict tussen de NAVO en het Warschau-pact. Het enige waar ik langzaamaan steeds ongeruster over begon te worden was de vraag of ik ooit nog iets zou ervaren wat mijn veelbelovende entree in de verrukkingen van de lichamelijke liefde kon evenaren, ja zelfs overtreffen. Ik had al wel begrepen dat ik in de discotheken waar de gezonde jeugd de andere kunne besnuffelde geen schijn van kans had: ik was daarvoor te horkerig, te verlegen, te weinig doortastend. En ook voor de rol van intrigerende eenling was ik niet in de wieg gelegd. Vandaar dat ik mijn toevlucht zocht tot de niche waar gebrek aan mannelijke doortastendheid juist als deugd werd gezien. De meisjes met de buttons, inderdaad. Achteraf bezien geen handige keuze, natuurlijk. Als het verliezen van je maagdelijkheid één van je belangrijkste levensdoelen is, ligt het niet voor de hand aan te kloppen bij meisjes die de polonaise zien als een geritualiseerde vorm van ongewenste intimiteit (u denkt misschien dat ik nu een beetje overdrijf.)

Er waren zo’n zes meisjes met wie ik wel eens een eindje opfietste, of in een naar droogbloemen geurende ruimte thee dronk. Soms kwam ik ze tegen bij manifestaties waar oudere mensen toespraken hielden over ontwapening, El Salvador, of de internationale vrouwenstrijd, waarna (ik verzin niks) een gevluchte Chileen met een gitaar, een Koerdisch muziekgezelschap of een Afrikaans vrouwenkoor zorgdroeg voor de feestelijke muzikale noot. Van de teksten van de gevluchte muzikanten begreep ik even weinig als van de voorafgaande redevoering. (‘Hun strijd, onze strijd in-ter-nationale-so-li-da-ri-teit!’) maar dat schaadde de gezelligheid verder nauwelijks.

Bij gelegenheden als deze, waar de bloem der natie samenkwam in concertzalen, op festivals, in kraakpanden of kerken, waar in standjes op grauw kringloopppapier gestencilde opruiende lectuur werd verkocht en waar je voor weinig geld bijna-eetbare conglomeraten van zuurdesem, rietsuiker en noten kon kopen, waar de geur van Afghaanse shit zich mengde met wolken patchouli en schrille meisjesstemmen zongen dat Dodewaard geen doden waard was, waar het geel van de ‘nee-bedankt’-stickers vrolijk contrasteerde met het zwart en het rood van de vlaggen, waren de Veulpoepers nooit ver weg. In 1981 verscheen hun tweede plaat, Een frisse wind. Daarop staat het aandoenlijk ironische Telegraafgelul.

Er is werkloosheid door de Turken

Want die pikken onze banen in

En in het donker verkrachten ze kinderen

En d’n hasjies bedreigt ons gezin

Een satirische uitvergroting van de retorische kunstjes van de vijand, dat daardoor zelf verwordt tot een retorisch kunstje met de realiteit in de rol van onschuldige voorbijganger. Best ingewikkeld. Ideologisch stonden de Veulpoepers aan onze kant. Nuancering werd niet op prijs gesteld. Sterker nog: je moest donders goed uitkijken wat je zei, want er waren er die voor minder voor ‘fascist’ werden uitgemaakt. En ik geloof dat ik gerust wel eens een soort van vrolijk heb meegedanst op het aanstekelijke getoeter van de Veulpoepers. Maar na afloop van de vieringen van de eucharistisch-linkse gemeente kwam het onvermijdelijke moment dat ik, aangeschoten van het bier in Café de Egelantier (lees: De Heksenketel) met suizende oren moederziel alleen terugkeerde naar mijn eigen kamertje, waar ik voor het slapengaan nog even naar de stervende Vietnamees keek. Je kan zeggen dat ik het toch een stuk beter getroffen had dan mijn leeftijdgenoot die ‘ver van hier (…) voor de glorie en de eer van het vrije westen’ sneuvelde. Maar zo voelde het niet. Licht uit. Radio zachtjes aan. Het bitterzoete, clandestiene genoegen om naar Hazes te luisteren, die veel beter begreep wat mij dreef dan de ‘Nederlandse anarchistische folkband die in 1976 werd opgericht in het Brabantse Hilvarenbeek’:

Een beetje verliefd 

Ik dacht `n beetje verliefd 

Als ik wist wat jij toen dacht 

Had ik nooit op jou gewacht 

Als een kind zat ik te dromen 

Deze nacht ben jij voor mij 

Maar die droom ging snel voorbij.

Erik Nieuwenhuis