De kerkelijke kelderkilte

Komende september verschijnt een biografie over de Vlaamse schrijver Raymond Brulez (1895-1972), geschreven door Joris van Parys. Mogelijk brengt dit boek, waarvan in de laatste jaren al een aantal boeiende fragmenten zijn gepubliceerd in Zacht Lawijd en De Parelduiker, Brulez weer nieuwe aandacht. Zijn werk is vrijwel geheel uit beeld verdwenen, zeker in Nederland.

Brulez TervalAndré Terval, het debuut van Brulez, verscheen in 1930, nadat de auteur er eindeloos mee had moeten leuren om het uitgegeven te krijgen. De heren uitgevers vonden de tekst te vrijmoedig, een klacht die naderhand ook door recensenten (waaronder Marnix Gijsen) werd geuit. Inderdaad wordt er enige malen gevreeën buiten het huwelijk, maar dit wordt zo kuis beschreven dat het onmogelijk de reden voor de kritiek kan zijn geweest. Waarschijnlijker is het, dat men zich stoorde aan de uiterst ironische manier waarop Brulez – een agnost – over het katholicisme schrijft.

De onderwijzer bezocht dit huis, doordrongen van katholicisme. De wandversiering was uitsluitend godsdienstig: koperen platen met den lof des Heeren rond ingegrift; groote crucifixen en het Christusaanschijn-op-Veronicadoek.

Tijdens de begrafenis van een vrijmetselaar (die ‘getrouw aan de traditie der meeste vrijmetselaars, op zijn sterfbed de logen en ketterij der loge had afgezworen’) observeert de hoofdpersoon in ‘de kerkelijke kelderkilte’ het gedrag van de kerkgangers als hen een liturgisch voorwerp wordt voorgehouden.

Oude kwezels kusten met snoezig mondje de welving van het metaal. Ongeloovige of voor besmetting bange lieden vermeden de aanraking, of raspten een ongeschoren wang er tegen.

André Terval zal Brulez niet een herontdekking bezorgen, maar het is nog steeds wel een heel aardige roman. In het eerste deel volgen we de ontwikkeling van de jonge André. Zijn moeder is in het kraambed gestorven en omdat zijn vader druk bezig is actie te voeren voor een liberaal België, groeit André op bij een oom en tante. Juist op het moment dat deze mensen hem te veel in de richting van de conventie sturen – uiterst devoot doet hij eerste communie – haalt zijn vader hem terug om hem een vrijzinnige opvoeding te geven. Brulez was een groot liefhebber van Proust en in de vele zorgvuldige beschrijvingen van kleine details vind je deze bewondering terug.

Op Zondagen droeg hij een kostuum van rood fluweel met gouden knoppen waarin een geheimzinnig slingerteeken gegrift was dat juist geleek op de twee zonderlinge openingen die je in een viool ziet. Als hij zich was gaan toonen aan Mevrouw Verschaffelt had deze hem gezoend en verbaasd uitgeroepen: ‘Wel m’n schoone page!’

Brulez is echter geen Maurice Gilliams of Eric de Kuyper, André Terval ontwikkelt zich al snel tot een robuuste jongen, die prompt verliefd wordt op Mademoiselle Jeanne, die hem privéles Frans geeft. Zo volgt het boek zijn verdere ontwikkeling tot aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog. Brulez geeft steeds in losse passages bijzonderheden over wat Terval meemaakt, lang niet altijd zijn dit heel opvallende voorvallen. Deze fragmentarische, bijna willekeurige opbouw van het boek, maakt dat de roman zeer fris is gebleven. De toon van de schrijver is ironisch, waardoor Brulez afstand kan houden van de zwaar romantische puber.

De ondertitel van André Terval luidt: Inleiding tot een leven van gelijkmoedigheid. Die titel is gebaseerd op Indifférent, een schilderij van Watteau dat André bewondert. Deze levenshouding van ‘sierlijke gelijkmoedigheid’ komt uitvoerig aan bod in het tweede deel van de roman, als André in Brussel studeert. Het streven naar gelijkmoedigheid gaat André niet erg goed af, zeker in het zicht van de naderende oorlog. Hij probeert het wel en negeert zoveel mogelijk de voortekenen van het komende conflict.

Dat wordt daar een geweldig akelige boel met die Balkanhistorie […] Tenzij op ’t laatste oogenblik de diplomaten nog eens weten hun groen tapijtje samen te lappen, waarop het ‘Europeesch Evenwicht’ zijn toeren dan verder kan vertoonen.

De laatste hoofdstukken van de roman, als André probeert – net als de meeste Belgen – zoveel mogelijk door te gaan met zijn dagelijkse bezigheden en de wereld lijkt stil te staan, is zeer geladen en vormt het hoogtepunt van het boek.

André krijgt in deze periode ook een vriendin, over wie hij zeer blasé doet.

Hij vreesde dat het meisje eerst de sociale toekomstwaarborg van het huwelijk zou eischen. Wellicht verlangde ze, horribile visu, met hem een stadhuisstoep en het voorplein van een kerk te bestijgen tusschen het weerzinwekkend commentaar van een dubbele haag gapers. André begeerde haar nu onmiddellijk, niet alleen uit elementaire zinnelijkheid, maar ook als een concessie tot zijn vrije liefdesovertuiging…

Malvine, zijn vriendin, prikt zijn pretenties hardvochtig door: ‘Vriend, je zijt wat ongeduldig en gooit wat al te brutaal den geleidelijke ontwikkelingsgang van je aanbidding overhoop!’ En met deze teleurstelling – of zo men wil: terugkeer naar de werkelijkheid – gaat André de oorlog tegemoet. Juist dan zal zijn poging tot gelijkmoedigheid op de proef worden gesteld.

Als ik opgeroepen wordt, zal ik gedwee opkomen […] Overigens moet men ook Caesar Noodlot zijn deel gunnen. Wanneer hij mij zal wenken zal ik opkomen met de koel beleefde maar misprijzende onverstoorbaarheid van een heereknecht, die eigenlijk een betere betrekking verdient.

Doeke Sijens

Raymond Brulez – André Terval of Inleiding tot een leven van gelijkmoedigheid. Eerste uitgave 1930, daarna meerdere keren herdrukt. Nu alleen nog via een bibliotheek of een antiquariaat te bemachtigen.