Het was me het jaartje wel

Ik ben er wat vroeg bij, maar in verband met een verblijf buitengaats gedurende de laatste weken van dit annus horribilis/mirabilis alvast een aantal uitzwaaiberichten. Na eindelijk in november vorig jaar een in 2009 begonnen strijd met de Moren ten tijde van hun gedeeltelijke verovering van het Iberische schiereiland te hebben beslecht, leek de weg open voor een onbekommerde recensie- en interviewtijd aangevuld met een enkel hoveniersklusje, temeer daar herlezing van De Moor kan gaan in januari en februari – o twijfelgruwel – wonderwel geen noemenswaardige verandering bracht. De schrijver zelf zijn lastigste klant, als het goed is.

Lezen wat je wilt, er een beetje over schrijven, af en toe een (buitenlandse) auteur spreken, kan men zijn leven mooier vergooien? Hoe heeft het voornemen uitgepakt om dit jaar tenminste ook honderd Nederlandse titels te verteren? Was het een (deeltijd)straf of over het algemeen een zegening? Daarover later meer, alsook over de vele (schrijvers)begrafenissen en de uitgeefperikelen omtrent een zomaar ineens in de zomervakantie ontstaan typoscript. Ik werk vanaf eind oktober terug.

Een laatste (openbare) stupiditeit was het bezoek een week terug aan een presentatie in een nog niet zo lang geleden verhuisde boekhandel in de hoofdstad. Een gloedvolle, nieuwe locatie. Ach, de schrijver is een fijne man, produceert met enige regelmaat mooi ingetogen teksten en is bovendien een vriend van de initiaalgenoot. Even de hand drukken en dan weer weg voor het gezuip en gezever van derden begint. Veel te vroeg aanwezig, zag ik kans om op de afdeling literatuur wat nieuwe titels de maat te nemen. Blindelings met duim en wijsvinger. Tweehonderd à driehonderd pagina’s is net mooi voor een roman. Zoals een film aan anderhalf uur ook wel genoeg heeft. Vlak bij de informatiebalie dook ineens een beroemde schrijver op. ‘Ik ben de verrassing,’ zei hij na een handdruk – uiteraard met een passende deemoed door mij vastgepakt, nee, gegrepen. Niet vaak enzovoort … – ‘Ik kom een goed woordje doen.’

Natuurlijk zette ik mijn beste beentje voor, wees op de tafel met (vrij) nieuw Nederlands werk. ‘Welke zal ik nu eens bespreken?’ opperde ik in het luchtledige. ‘O, schrijf jij recensies dan?’ zei de Grote Literator. Ik moest tot mijn schande bekennen dat, tja, inderdaad … en wees een paar reeds gewogen titels aan. Hadden mijn recensies van zijn eerdere werk hem niet bereikt? ‘Vraag me alleen af welke ik nu onder handen zal nemen,’ zei ik snel. ‘Eentje van de middelste rij.’ Zonder dralen priemde de vinger van de meester van de droge formuleringen, zen-achtige melancholie, dromerige understatements en fijnzinnige humor naar zijn eigen laatsteling. Toch wel iets ontzet over deze onomwonden opportunistendaad richtte hij zich tot de beroemde in- en verkoper van de boekhandel en zei: ‘Wat een brutaaltje is het toch.’ Zonder een glimlach welteverstaan.

Denk nu niet dat zulks direct tot een verbanning naar onderaan den stapel betekent. Neen, bovenop uiteraard. Wij nemen u net zo serieus als uzelf. Binnenkort kunt u hier en elders over de bevingerde nieuwe roman lezen. Het zal ongetwijfeld weer een aanstekelijk werk zijn vol glanzende herinneringen, bol van verrukkelijke loomheid, dat aankomt als een mokerslag. Als ik natuurlijk even zo brutaaltjes mag zijn.

Guus Bauer