1994 Dromen zijn bedrog – Marco Borsato

In 1994 vierde ik mijn dertigste verjaardag in de wetenschap dat het zachtjesaan afgelopen moest zijn met het geklooi in de marge. Makkelijker gezegd dan geleefd. De modderstroom waarop ik me de voorafgaande twaalf had laten meedrijven draaide in trage cirkels om het luchtkasteel. Met een paar vrienden richtte ik een literair tijdschrift op dat door z’n malle formule even wat landelijke aandacht leek te trekken, maar al snel ten onder ging in gekissebis over verzendkosten, overmatig drankgebruik en vorm-ventkwesties. Ook in de liefde wilde het nog altijd maar niet vlotten. Een verkering van het type dat Max Frisch ooit omschreef als een Sturzflug sloeg in een hotelkamer ergens in Normandië met een nare knal definitief op de keien. Voor de zoveelste keer terug bij af.

Mijn soulmates Peter G. en Sake Klaas K. vertrokken naar Amsterdam. Een heel peloton trouweloze hondsvotten trok in hun kielzog mee. Verraders. Overlopers. Lafaards! Alsof we het er nooit roerend over eens waren geweest dat Amsterdam wel de laatste plek op aarde was waar je wilde zijn: een pleisterplaats voor ijdele carrièrejagers, een luchtmatras vol loze ambities waarop incrowders elkaar de veren met bossen tegelijk in de reet staken. Daar wou je niet bij horen, toch? Een klassiek gevalletje Stockholmsyndroom, volgens Van Dale:

Het ver¬schijn¬sel dat men¬sen die in een af¬han¬ke¬lij¬ke en be¬drei¬gen¬de toe¬stand ver¬ke¬ren, zich hech¬ten aan de¬ge¬nen die hen be¬drei¬gen en van wie hun lot af¬hangt.

Ik was een echte Groninger geworden. Iemand met een meer dan gezonde afkeer en een compleet van de realiteit losgezongen kijk op de Randstad. Iemand die zijn underdog-positie koesterde in een stad die dat koesteren tot kunst had verheven. In brieven, kroeg- en telefoongesprekken schold ik de nestvlieders de huid vol. Ik kreeg een stroom van schuldbewuste brieven terug. Ik had gelijk: Amsterdam was de hel. Om het minste of geringste begonnen mensen een gesprek met je. En, erger nog: op elke hoek van de straat loerde een werkgever. Daar wou je als Groninger natuurlijk nog niet dood gevonden worden.

Terug uit de hel van Normandië vond ik in de brievenbus een uitnodiging op lichtblauw papier van een Amsterdams literair tijdschrift met de onsmakelijke naam Mosselvocht. Ik belde de ‘hoofdredacteur’ om meer informatie, maar het opperhoofd in de Vrolikstraat nam niet op. Daarom belde ik het andere nummer dat in de brief stond; het telefoonnummer van de moeder van mijn kinderen.

Begin december 1994 zagen we samen The Lion King in Tuschinsky.* De ochtend erna werd ik wakker in een huis aan een gracht; tot de dag van vandaag de gracht die voor mijn geestesoog verschijnt als ik luister naar Aan die Amsterdamse grachten (‘waar oude bomen dromen, hoog boven het verkeer.’) Ze was vijfentwintig. Ze hield van The Pixies, las Zosjtenko en Boelgakov, dronk bier als een kerel, droeg heur haar in een charmant knotje en woonde in een verveloos pand waar het een komen en gaan was van Russische dirigenten, concertpianisten, licht- en geluidsvrouwen, studenten Russisch met een overdaad aan piercings en the occasional odd poet. En, niet onbelangrijk, ze vond mij ook leuk. Ik kon maar twee minpuntjes aan haar ontdekken: ze droeg een leren jas die ik associeerde met de Zündapps en Kreidlers uit mijn jeugdjaren en ze hield niet van Nederlandstalige muziek (nog steeds niet, trouwens.) Jammer dus, dat ze niet dezelfde ontroering voelt als ik, bij het luisteren naar Borsato’s eerste hit, die een uitputtende en volledige weergave is van de vroege ochtend van 4 december 1994, het begin van een groot, nieuw avontuur:

“De meeste dromen zijn bedrog

maar als ik wakker word naast jou dan droom ik nog.”

(Bij lange na niet het beste nummer van Borsato. Daar komen we nog op terug.) Uit een soort van heimwee sprak ik in het begin nog weleens met mijn oude makkers oet Grunn af bij Café Groningen op de Zeedijk. Maar stukje bij beetje ontdekte ik dat er tussen Grunnegers en Amsterdammers toch minder verschil was dan tussen Neanderthalers en de Homo Sapiens. Het zou nog even duren voor ik zelf klaar was om de oversteek te wagen. Maar het begin was er.

* Een Shakespeareaans koningsdrama dat op een geestige manier paralellen vertoont met mijn eigen leven.

Erik Nieuwenhuis