En hoe komt het dat niemand van ons naar de Sovjet-Unie wil?

De sympathieke uitgeverij Serena Libri, die gespecialiseerd is in Italiaanse boeken in Nederlandse vertaling, geeft al sinds jaar en dag Leonardo Sciascia (1921-1989) uit, een van de belangrijkste naoorlogse Italiaanse, preciezer gezegd Siciliaanse schrijvers. Zijn bekende romans zoals De dag van de uil en Ieder het zijne ken ik helaas (nog) niet, maar ik las zijn verslag van de onopgehelderde dood van de wonderlijke Franse schrijver Raymond Roussel, die in 1933 op een hotelkamer in Palermo vermoedelijk door een overdosis slaapmiddelen een einde aan zijn leven maakte. Nu heeft Serena Libri een nieuw boek van Sciascia uitgegeven dat me volledig voor hem heeft gewonnen. Het gaat om Candido, oftewel De droom die ontstond op Sicilië. Dat doet denken aan Voltaires beroemde novelle Candide of het optimisme en in zijn voorwoord maakt Sciascia inderdaad meteen al duidelijk dat het om een ‘parodie’ gaat. Ik weet niet of het aan de vertaling ligt, die verzorgd is door Frans Denissen en Hilda Schraa, overigens een uitstekende vertaling, maar een parodie is het geenszins, althans een parodie opgevat als een tekst die spot met een andere tekst of genre. Het gaat veeleer om een hommage, Sciascia heeft zich laten inspireren door Voltaire. Dat kan ook bijna niet anders, een tekst als Candide, die bol staat van de spot, is moeilijk om te bespotten zonder jezelf belachelijk te maken. In een toegevoegde noot van Sciascia aan het einde van zijn boek verwijst hij naar Montesquieu, die opmerkte dat ‘een oorspronkelijk werk leidt tot vijf- of zeshonderd andere die van het eerste gebruik maken, min of meer zoals landmeters gebruik maken van hun formules.’ Sciascia zegt dat hij niet weet of Candide heeft gediend voor vijf- of zeshonderd andere boeken: ‘Ik vrees van niet, helaas, want dan zouden we ons bij heel wat literatuur minder verveeld hebben.’ Vervolgens schrijft hij dat hij van dezelfde formule gebruik heeft gemaakt, waaraan hij toevoegt dat hij de indruk heeft dat hij er niet in is geslaagd en dat dit boek lijkt op al zijn andere boeken. Ook zegt hij dat het onmogelijk is tot ‘diezelfde lichtheid en lichtvoetigheid’ van Candide te komen, wat zijn bedoeling was, maar desalniettemin meent hij de lezer niet te hebben verveeld.

Dat Sciascia met Candido zijn lezers niet verveelt, is te bescheiden, een understatement. Het is een bijzonder geestig boek. Bovendien krijg je zin om Candide weer eens te herlezen, wat ik met plezier heb gedaan, maar Sciascia wint het van Voltaire; het was me onmogelijk om de beide teksten níet met elkaar te vergelijken. Sciascia is dubbelzinniger, mysterieuzer. In vergelijking met Sciascia is Voltaire wat te eenduidig en hij maakt in feite één grap die hij in verschillende varianten herhaalt. Toegegeven, het is een heel goede grap. Voor degenen die Candide niet kennen, het is geen lange tekst, maar ik ben hier om te dienen en dus even in het kort waar het om gaat. Candide wordt op het Duitse kasteel Thunder ten Tronk onderwezen door Pangloss, een metafysicus, die ervan uitgaat dat deze wereld ‘de beste van alle mogelijke werelden’ is en dat alles een (goede) reden heeft. Voilà, het optimisme. Het avontuurlijke leven van Candide en de andere personages in het boek, ze reizen heel de wereld rond, zit vol ellende, maar Candide blijft zoals hij van Pangloss heeft geleerd volhouden dat alles met een goede reden gebeurt. De grap is uiteraard dat er een omkering plaatsvindt: alle ellende wordt goed gepraat: ‘Het algemeen welzijn wordt gevormd uit de ellende van de individuele mens, dus: hoe meer individuele ellende, hoe beter alles is,’ verklaart Pangloss. Candide roept echter op een gegeven moment vertwijfeld uit: ‘Als dit de beste van alle denkbare werelden is, hoe moeten de andere dan wel niet zijn?’ En nog later, als iemand hem vraagt wat het optimisme is: ‘Ach, dat is die waanzinnige koppigheid waarmee je maar blijft volhouden dat alles goed gaat, als het slecht gaat.’ Voltaire bespotte hiermee filosofen als Leibniz. Arme Leibniz, zijn werk lijkt me de moeite waard, maar hij is alleen nog bekend vanwege de spot van Voltaire. Het wapen van de satire, de lach, ontstaat in deze novelle door kortsluiting tussen het idee en de realiteit, waar ook bijvoorbeeld Don Quichot op stoelt. De Don denkt dat hij een ridder is, terwijl hij een man is die door ridderboeken aan wanen lijdt en de werkelijkheid slechts waarneemt door een waas van ridderromantiek, met alle gevolgen van dien. De discrepantie tussen ideaal en werkelijkheid is eveneens aan de orde in Candido.

Candido

Bij Sciascia wordt de spot gedreven met het communisme, het reëel bestaande communisme. Voorin het boek is een fragment uit een interview opgenomen waarin Sciascia verklaart dat hij sympathie voor de Italiaanse Communistische Partij voelde, maar toen hij in de jaren zeventig van de vorige eeuw in de gemeenteraad van Palermo zat merkte ‘dat deze zogeheten oppositiepartij in geen enkel opzicht haar oppositierol vervulde met een gevoel van bevrijding’ is opgehouden ‘aan haar zijde te marcheren’. In die tijd schreef hij Candido en hij zegt er plezier aan te hebben beleefd en dat het hem ‘een intens gevoel van vrijheid’ heeft bezorgd. Hij zegt altijd te genieten van het schrijven, maar dat dit genot met Candido nog sterker was. En dat is te merken, het is zoals gezegd een heel onderhoudende vertelling.

Een voorbeeld. Candido is lid van de communistische partij en wil op een gegeven moment van zijn landerijen af, omdat de grond gebruikt kan worden voor een goed doel: een ziekenhuis. Hij meldt dat bij het partijcomité. Als er door de gemeente voor een ander terrein wordt gekozen gaat Candido verhaal halen bij het partijcomité, dat gepikeerd raakt. Ze hadden al het mogelijke gedaan, schrijft Sciascia, om Candido’s aanbod geaccepteerd te krijgen, maar er waren ‘technische redenen opgeworpen, die onbetwistbaar leken.’ Natuurlijk hadden ze een beroep kunnen doen op ‘andere technici die vakkundiger of onpartijdiger waren, maar met als gevolg dat alles stil zou komen te liggen en Joost mag weten wanneer de stad dan haar ziekenhuis zou krijgen.’ De partijsecretaris neemt het woord waarin Candido door zijn vermeende arrogantie allerlei sneren te verduren krijgt. Als hij klaar is met spreken zegt Candido: ‘Kameraad, je hebt gesproken als Foma Fomitsj.’ ‘Aan wie?’ vraagt de secretaris. ‘Aan Foma Fomitsj,’ antwoordt Candido. ‘Aha,’ reageert de secretaris, hij deed alsof hij wist wie Foma Fomitsj was, ‘maar twee dagen lang zou hij het hoofd breken over die naam.’ De eerste zin van het volgende hoofdstukje luidt: ‘Over het moeizame onderzoek dat de partij voerde om de identiteit van Foma Fomitsj te achterhalen.’ Eerst denkt de secretaris, die zeker weet dat Candido hem wilde beledigen, dat het iemand is uit de geschiedenis van de partij in de Sovjet-Unie. Alle boeken over de partijgeschiedenis en de Sovjet-Unie die hij bezit, neemt hij door, maar zonder resultaat. Dan belt hij met kamerlid Di Sales, ‘een buitengewoon ontwikkeld en bijzonder geïnformeerd man.’ Het kamerlid zegt dat hij de naam wel eens heeft opgevangen of gelezen, maar hij kan even niet zeggen waar en wanneer. Hij informeert bij meer mensen en allemaal hebben ze de naam weleens opgevangen of gelezen, ‘maar niemand wist wanneer, niemand wist waar.’ Het raadsel wordt opgelost, de naam komt uit een komische roman van Dostojevksi. De secretaris probeert een exemplaar in Italiaanse vertaling te bemachtigen, zo zegt hij tegen een docent die de naam wist thuis te brengen, om ‘zijn voorstel tot uitzetting van de partij te motiveren van die rotzak die zoveel mensen zoveel tijd had doen verliezen met die Foma Fomitsj.’ Even later schrijft Sciascia dat het gevolg was dat de bijnaam Foma Fomitsj ‘aan de secretaris bleef plakken. En aangezien hij carrière heeft gemaakt, kennen tegenwoordig zelfs de kameraden uit de andere landen hem onder deze naam.’

In Turijn heeft Candide het op een partijbijeenkomst over de Sovjet-Unie als bestemming mocht er een staatsgreep plaatsvinden. De meesten zeggen dat ze in dat geval naar Frankrijk, Canada of Australië gaan. ‘En hoe komt het dat niemand van ons naar de Sovjet-Unie wil?’ vraagt Candido. Sommigen kijken hem grimmig aan en morren wat. ‘Is het een socialistisch land of niet?’ gaat Candido door. Het antwoord komt bijna in koor: ‘Natuurlijk, uiteraard… Het is een socialistisch land, wat dacht je?’ ‘Maar dan,’ zegt Candido, ‘zouden we er toch naar toe moeten willen?’ Er valt een ijzige stilte, schrijft Sciascia, en een paar dagen later hoort Candido van iemand dat de kameraden hem vanwege zijn opmerkingen van die avond als een provocateur waren gaan beschouwen. Niet alleen het communisme moet eraan geloven. Zo is er de opa van Candido, een fascistische generaal die nadat het fascisme is verslagen in de hogere regionen van een christendemocratische partij belandt. Hij heeft een sikje, ‘het enige dat onveranderd was gebleven aan de oude held uit de fascistische oorlogen, die christendemocraat en republikein was geworden en, dat spreekt voor zich, antifascist.’ Niet onvermeld mag blijven dat de generaal één oog mist en een zwart lapje draagt. De aanvallen op zijn fascistisch verleden leiden tot een zekere bewondering ‘en voorts had deze gedreigd in de tegenaanval te gaan door de namen, functies en inkomsten van de fascistische kandidaten op andere lijsten bekend te maken, en dat waren er behoorlijk wat.’ In al zijn grimmigheid toch een hilarisch personage vanwege zijn woedeuitbarstingen door Candido, die hem het bloed onder de nagels vandaan haalt.

Er zijn meer hilarische personages. Zo is er ene professor Palicatti, een verwarde psychiater. De Pangloss in het verhaal, de priester Don Antonio, is ook fantastisch. Verschil is dat er door Sciascia niet echt de spot wordt gedreven met deze Antonio, integendeel. Voltaire had een anti-klerikale noot te kraken (in Eldorado roept Candide uit: ‘Wat! Heeft u dan geen monniken die onderwijs geven, redetwisten, heersen, intrigeren en die mensen die het niet met hen eens zijn laten verbranden?’) Bij Sciascia is dat ook het geval, maar subtieler. Zie de erotische scène waarbij Candido als brancardier naar Lourdes gaat en de genoegens van de katholieke ‘liefdadigheid’, ‘uitingen van vluchtige, zondige liefde’, smaakt.

Wat betreft het katholicisme, er is ook de scène als een priester wordt vermoord omdat hij iemand heeft zwanger gemaakt. De dader wordt de hand boven het hoofd gehouden, er is waardering bij het volk voor het feit dat iemand zijn eer heeft gewroken, en ook nog eens op een priester; Candido valt minachting ten deel, door wiens toedoen en dat van Antonio de zaak aan het licht was gebracht. De bisschop hoort ervan, die een ‘erudiet godgeleerde’ de zaak laat onderzoeken: ‘Het resultaat van deze inquisitie was dat de deken [don Antonio], eerst in bedekte termen en daarna met zoveel woorden, werd verzocht het dekenambt neer te leggen.’ Antonio kon immers die functie niet langer uitoefenen ‘nu alle gelovigen hem hekelden, ja minachtten. En daar komt nog bij, zo zei de erudiete godgeleerde, dat de waarheid weliswaar mooi is, maar soms zoveel schade berokkent dat het eerder een verdienste dan een zonde is haar te verzwijgen.’ De waarheid is weliswaar mooi, maar berokkent zoveel schade: de geschiedenis van de mensheid in een notendop. Sciascia besluit het hoofdstuk met de volgende zin: ‘Toen de deken niet-langer-deken zijn ontslagbrieven aan de godgeleerde overhandigde, zei hij op parodiërende toon, bijna zingend: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven; maar soms ben ik het Slop, de Leugen en de Dood.”’

Intrigerend aan het boek is de naïviteit van Candido. Candide was ook naïef, maar bij zijn nakomeling is het nog een tikkeltje extremer, Candide heeft nog enigszins gezond verstand. Candido is een idioot. Een heilige idioot, een held, want hij is vanwege zijn naïviteit, anders dan zijn omgeving, onbedorven. In tegenstelling tot Candide is Candido een schelm, onbedoeld vaak, maar beide novelles zijn naast een satire over respectievelijk het optimisme en het communisme een satire over de ondeugden van de mens. Bij Voltaire is het de slechtheid of verdorvenheid in het algemeen, het geweld, de hebzucht, bij Sciascia is het de laaghartigheid, de huichelarij, het camoufleren van ondeugd en het eigenbelang waar alles voor wijkt, in de eerste plaats de waarheid. Heel fraai is de allusie van Sciascia op het beroemde slot van Candide dat men de eigen tuin moet verzorgen (nadat de Grote Klokkenmaker of toepasselijker, de landbouwarchitect zich heeft teruggetrokken). Aangaande tuinieren, de ode die Sciascia aan Parijs brengt is prachtig, hij noemt het een ‘grote stad die naar het boerenland ruikt’ waar de winkels eruitzien als moestuinen het lijkt alsof de bomen kranten verkopen. Over Parijs zegt Candido dat hij er wil wonen, omdat je er voelt ‘dat er iets op het punt staat te eindigen en iets op het punt staat te beginnen: ik zie graag eindigen wat moet eindigen.’ Iets wat gezien de recente gebeurtenissen nog steeds aan de orde van de dag lijkt, al ken ik er wellicht te veel betekenis aan toe. Don Antonio geeft Candido gelijk: ‘Het is waar: hier voel je dat er iets eindigt; en dat is mooi… bij ons eindigt er niets, eindigt er nooit iets…’ Deze melancholie aangaande Sicilië – een echo van Voltaire, die in Candide Frankrijk zwartgallig portretteert – lijkt van Sciascia te komen. In de genoemde eindnoot na zijn opmerking dat hij heeft geprobeerd in een vlotte en lichtvoetige stijl te schrijven besluit hij met: ‘Maar het zijn zware tijden, het zijn heel zware tijden.’ Een aanwijzing dat werken die reiken tot de sterren wortelen in de diepste wanhoop. In dit letterlijk en figuurlijk briljante boek tintelt het bij elke alinea. Het toont wat lezen tot zo’n genotrijke activiteit kan maken, ook als men de mening is toegedaan dat het géén zware tijden zijn. Tot slot een praktische tip in verband met Sinterklaas: dit boek past vanwege zijn handzame formaat in elke schoen.

Johannes van der Sluis

Leonardo Sciascia – Candido, oftewel Een droom die ontstond op Sicilië.Vertaald door Frans Denissen en Hilda Schraa. Serena Libri, Amsterdam. 192 blz. € 17,50.