Held

De definitie van een held, volgens mijn literaire vader en altijdgelijkhebber, Willem Frederik Hermans luidt:

‘Een held is iemand die straffeloos onvoorzichtig is geweest.’

Een uitspraak die vaak met instemming wordt aangehaald en door de papieren held Jan Cremer zelfs verheven is tot een der drie motto’s in zijn debuut Ik, Jan Cremer.

De denkfout die Hermans in deze op ironische leest geschoeide definitie van een held maakt is dat hij ervan uitgaat dat een held altijd levend uit de strijd komt.

Maar het zijn niet zelden de lafaards die in de strijd des levens het einde halen, zoals bijvoorbeeld Shakespeares Sir John Falstaff, die zich in het jaar 1485 dood hield in het Engelse gras van het slagveld te Bosworth Field en daarbij een memorabele observatie ten beste gaf aangaande de loosheid van het begrip eer, om, toen de kust weer veilig was, op te krabbelen, een fles wijn aan de mond te zetten en vervolgens tegen een ieder die het horen wilde hoog opgaf over zijn met gevaar voor eigen leven bevochten heldendom.

In een documentaire over de slag om het eiland Iwo Jima, alwaar de later in whiskey verdronken en geheel vergeten Indiaanse marinier Ira Hayes nog hielp de Amerikaanse vlag te planten, zegt een der veteranen: I am not a hero. Because I came home. The heroes are heroes because they died.

Deze veteraan was er geweest, was erbij geweest. To hell and back, zou Audie Murphy zeggen, de militair die terugkwam en nadien niet meer kon slapen zonder het verslavend medicijn placydil.

W.F. Hermans, mijn literaire held, was zelf straffeloos voorzichtig toen hij als student tijdens de oorlog voor de Kultuurkamer tekende. Zijn in februari 1966 gepubliceerde roman Nooit meer slapen, door velen als zijn beste werk bestempeld, handelt over de eerzucht van een student, niet over de oorlog.

L.H. Wiener