Het driftig inkleuren van de witgehouden plek

Andreas Burnier, pseudoniem van C.I. Dessaur groeide op in een joods gezin in Scheveningen, waar aan het eind van de jaren dertig nog een vrij grote joodse gemeenschap woonde. Tijdens de bezetting was Burnier een tiener (aan het begin van de oorlog was ze acht). Ze dook onder, eerst met haar ouders later alleen: tussen 1942 en 1945 woont ze op zestien verschillende onderduikadressen. Ze schreef over deze periode in de novelle Het jongensuur. Na de oorlog keerde ze zich af van het Jodendom. Joods zijn kon eigenlijk alleen nog maar betekenen dat iemand je wilde vermoorden dus wilde ze daar zo ver mogelijk vandaan blijven.

ruiter in de wolkenBehalve enkele ‘flarden’ kom je referenties aan het Jodendom in haar werk niet meer tegen. Ze werd hoogleraar criminologie en publicist. Ze had zo op het oog een boeiend en rijk leven (heb de biografie nog niet helemaal gelezen) maar er ontbrak en wrong altijd iets. Ze schreef en sprak vooral over feminisme, euthanasie en later ook antroposofie. Overigens wilde ze van Steiners’ gedachtegoed na haar ‘bekering’ of misschien is terugkeer een betere term, naar het Jodendom, niets meer weten.

Vanaf de bevrijding verkende ik in de loop der jaren alle mogelijke sectoren van litteratuur, van filosofie en religie, met uitzondering van de Joodse: een zorgvuldig wit gehouden plek.

Dan in 1989, bezoekt Burnier Dachau:

Nadat ik in 1988, vergezeld door mijn vriendin, Westerbork had bezocht, reisde ik in een opwelling in 1989 alleen naar München en Dachau.

Een verslag daarvan verscheen als artikel in Trouw. Maar wat niet in het krantenartikel staat, is dat ik na het bezoek aan Dachau een nacht en een dag letterlijk dood-ziek ben geweest. Ik onderging heel sterk de sfeer van dit concentratiekamp in de oorlog en was verbaasd dat na mijn bezoek de hekken open bleken.

Toen ik ’s avonds vanuit Dachau op mijn hotelkamer in München was teruggekeerd, leek het alsof alle levenskracht mij had verlaten. Ik voelde mij ten dode uitgeput, kon mij niet meer bewegen. Het leek alsof ik honderd jaar oud was en stervende. Vervolgens sliep ik negen uren aan een stuk tijdens de treinreis terug van München naar Amsterdam.

Ze denkt dat ‘dit hevige, psychosomatische proces’ uiteindelijk ‘de angst voor en de weerstand tegen het Jodendom’ heeft afgebroken en dat dit bezoek ‘de eerste kiem geweest [is] van mijn terugkeer naar het Jodendom.’

Ze lijkt, onbewust een toegang te hebben gevonden naar een verleden waar ze het bestaan niet meer van wist en herkent een patroon:

Dingen vielen op hun plaats. Mijn hele volwassen leven was ik een eenling geweest: heel rationalistisch en kritisch, en tegelijkertijd ‘spiritueel’: geboeid door religie en mystiek. In de gangbare Nederlandse cultuur hoorde ik dus nergens bij. Niet bij de gladde jongens van de NRC die mij naar een vreemd soort, blijkbaar ethisch bevlogen sujet vonden, en niet bij de alternatievelingen, voor wie ik veel te rationalistisch en te intellectueel was.

In het Jodendom herkent ze haar voorkeur voor ethiek, mystiek, en rationaliteit. ‘Ik was, eindelijk, thuis.’ En: ‘Een van de aangenaamste kanten van het Jodendom is voor mij, dat ik eindelijk weer ‘heel’ kan zijn: ik hoef niets meer weg te doen, te verdringen, te ontkennen.’

Nu ze een ‘thuis’ gevonden heeft, stort Burnier zich zoals altijd in haar leven als ze zich ergens mee in laat, met volledige overgave en concentratie op het Jodendom. Ze laat zich inschrijven, koopt (en leest) talloze boeken, volgt cursussen, discussieert en gaat hebreeuws lezen. Als je de verscheidenheid aan onderwerpen ziet die in Ruiter in de wolken wordt behandeld zie je dat het een dagtaak geweest moet zijn.

Ruiter in de wolken leest dan ook als het verslag van de tocht die Burnier maakte. Ze schrijft over Joodse literatuur, dat wil zeggen, ze behandelt de vraag in hoeverre literatuur geschreven door een schrijver met een joodse achtergrond (Chaim Potok bijvoorbeeld) iets bijdraagt aan het begrip voor en van het Jodendom als religie. Weinig is haar bittere conclusie. Ook de populariteit van de Jiddische cultuur en muziek beziet ze met ironische minachting: een discussiegroep levert meer op voor het Jodendom.

Ze behandelt een verhaal van Kafka, maar als parabel, ze beschrijft het verschil tussen godsdiensten (niet een is beter maar… ), over de plek van de vrouw in het Jodendom en gaat dan vooral in op het verschil tussen liberaal vs conservatief Jodendom. Waar het leven vooral op neer lijkt te komen is: lernen en studeren.

Voor wie meer wil weten over het Jodendom is Ruiter in de wolken een goed begin wellicht. Burnier heeft er werk van gemaakt. De hele geschiedenis en ontwikkeling van het Jodendom wordt door haar beschreven met een grote kennis van zaken. Intelligent, uitvoerig, hard en komisch. Maar de onverbiddelijkheid stemde vooral triest. ‘Heel worden’, misschien, als ze nog enkele tientallen jaren (een formulering die ze iets te vaak gebruikt om de duur van een mensenleven mee aan te geven) had geleefd dat het Jodendom dan een andere wellicht wat minder overheersende plek in haar leven gekregen had dan nu. Ik vond vooral de persoonlijkere stukken over ‘haar bekering’ de moeite waard. Daarin laat ze zien wat er is gebeurd en is nog niet alles dichtgemetseld met redeneringen en rationele analyses. En een goede aanleiding om Het jongensuur te lezen is Ruiter in de wolken in ieder geval wel.

Rieuwert Krol

Andreas Burnier – Ruiter in de wolken. Joodse essays 1990-2002. Atlas Contact, Amsterdam, 480 blz. € 19,90.

(fotofragment boven: Gerrits, Roland / Anefo, CC 4.0)