Een vroege Kadyrov

Tolstojs laatste, geschreven tussen 1896 en 1904, is een ouderwets avonturenroman uit de tijd dat de zeden en cultuur van de Tsjetsjenen nog werden gezien als heerlijk exotisch, zij het wel wat wild. Dat gaat van dik hout zaagt men romantische planken. Het begint met een wandeling die de schrijver maakt. In een klassieke Natureingang beschrijft hij de bloemenpracht die hem onder ogen komt, met speciale aandacht voor de distel die ondanks alle tegenslag fier door blijft groeien, hier symbool voor de hoofdpersoon, Hadzji Moerat. Halverwege de negentiende eeuw was hij een islamitische rebellenleider, die overliep naar de Russen na een conflict met zijn rivaal Sjalim, tegen de achtergrond van een slepende oorlog met Rusland, dat ook toen al moeite had met de Kaukasus.

Hadzji_MoeratOndanks de geringe lengte smijt Tolstoj als vanouds met sfeer en personages, die allebei in brede kwaststreken worden geschilderd. We trekken mee op met de Russische troepen, maken decadente feesten mee en verblijven in primitieve omstandigheden in Tsjetjeense dorpen, terwijl Moerats persoonlijke drama zich ontvouwt.

Hoewel her en der wat houterig geschreven is het een meeslepend en voor degenen onder ons die de internationale politieke ontwikkelingen enigszins volgen ook zeer herkenbaar verhaal. De Tsetsjenen zijn de afgelopen ruime anderhalve eeuw niet echt wezenlijk veranderd, maar vooral de overeenkomst tussen Moerats belevenissen en wat zich veel recenter in de deelrepubliek heeft afgespeeld is verbijsterend. Natuurlijk, het is fictie, maar Tolstoj baseerde zich op waar gebeurde feiten.

Tolstoj heeft als vanouds veel oog voor sprekende details. Mooi maar verschrikkelijk is een terzijde over de onfortuinlijke soldaat Petroeskja – Pjotr – Avdejev. Als die door een kogel getroffen ter aarde is gestort komt zijn commandant vragen of het pijn doet. ‘Het doet geen pijn, maar ik kan er niet mee lopen,’ antwoordt de gewonde. ‘Een glaasje zou er wel ingaan, U Edele.’

Het mag niet baten en Avdejev sterft in het ziekenhuis. In minder dan een pagina hecht Tolstoj het verhaal op grootse wijze af, na een boel gedoe over een roebel die zijn moeder hem wil sturen en zijn vader niet. De brief die zei inclusief geld stuurt komt terug met de opmerking dat haar zoon voor de tsaar is gesneuveld. Zijn weduwe Aksinja jammert wat af als zij het nieuws hoort: ‘Maar diep in haar hart was Aksinja blij met de dood van Pjotr. Ze was opnieuw zwanger, van de winkelbediende bij wie ze in huis woonde, en nu kon niemand haar dat meer nadragen, en de winkelbediende kon met haar trouwen, zoals hij had beloofd toen hij haar tot de liefde verleidde.’ Hierin zingt de grondtoon van het hele boek mee: een vergaand nihilisme, vermomd als rechtschapenheid, die op een enkel moment het masker laat vallen en de lezer een huiveringwekkende blik in de morele diepten gunt.

Enno de Witt

Leo Tolstoj – Hadzji Moerat. Vertaald en van aantekeningen voorzien door Froukje Slofstra. Van Oorschot, Amsterdam. 142 blz. € 7,50.