Bomen en mensen lijken meer op elkaar dan we denken

Het verborgen leven van bomen van de voormalige houtvester en nu bewuste boswachter in de Duitse Eifel Peter Wohlleben (1964) is, anders dan sommigen wellicht gezien de titel denken, geen zweverig boek. Het is een liefdevolle beschrijving van een voor de meesten van ons onbekende wereld. Een wereld die ons vreemd is geworden, omdat we nog maar weinig geduld hebben. En bomen in het algemeen blijken de tijd te hebben. Een paar honderd jaar is niets in een met rust gelaten bos. De houtbouw heeft ervoor gezorgd dat er in Europa eigenlijk geen echt oerbos meer is. Langzamerhand komen ook de wetenschappers erachter dat je de bomen maar beter hun gang kunt laten gaan. Het blijken probleemoplossers bij uitstek, waar we nog een hoop van kunnen leren.

het geheime leven van bomenHet grootste probleem is dat er door ons mensen een strikte scheiding is gemaakt tussen dieren en planten. Met name bomen, door hun ogenschijnlijke starheid, hun bijzonder trage reactievermogen, worden eerder gezien als objecten dan als levende wezens. Na lezing van het boek van Wohlleben – nomen est omen – zal je nooit meer hetzelfde naar bomen kijken, naar flora in het algemeen. Veel van de kwesties die de schrijver aankaart, zijn reeds decennia bekend en worden ook op de opleiding bosbouw onderwezen.

Maar Wohlleben verzamelt ze hier voor het eerst, brengt ze op een bijna poëtische wijze naar buiten. Het is de aanstekelijke taal die je vooral bewust maakt van de wonderlijke ondergrondse wereld. Eigenlijk maakt hij van zijn bomen personages, net als een romanschrijver. Het worden door de, overigens wetenschappelijk onderbouwde, toekenning van eigenschappen zoals reuk, smaak, het hebben van een geheugen en familiebanden, tot wezens van vlees en bloed (al is dat hier het cambium en het water), die ook een individueel karakter blijken te hebben. Om te beginnen werkt de bast exact hetzelfde als onze opperhuid.

Bomen, in een bos, blijken elkaar te ondersteunen. Je krijgt subiet medelijden met de arme straatschoffies in de stad, die het alleen moeten zien te rooien. Want een boom kan alleen maar zo goed zijn als het bos om hem heen. Wohlleben heeft het over vriendschappen, over de sociale dienst die op die manier ontstaat. Juist deze benamingen maken zijn boek tot een rijke, sensitieve ervaring, zorgen voor een meer dan noodzakelijke bewustwording. De stronk van een enorme beuk die honderden jaren eerder was gekapt – van de vroegere bast waren alleen nog resten over en het binnenste was vergaan tot humus – bleek na een beetje geschraap nog chlorofyl te bevatten en dus in leven te zijn. Die voeding kon bij gebrek aan bladeren dus alleen maar via de wortels zijn gekomen, van naburige beuken.

Onderzoekers van de Universiteit van Turijn stelden jaren her vast dat planten hun eigen wortels heel goed kunnen onderscheiden van die van vreemde soorten en zelfs van exemplaren van hun eigen soort. De uiteinden hebben hersencelachtige structuren. Zit het brein van een plant dus onder de grond? Meetapparatuur heeft bij wortels van zaailingen een frequentie van 220 hertz geconstateerd. Een frequentie waarop door andere zaailingen werd gereageerd. Er wordt dus onder de grond heel wat gecommuniceerd, behalve bij door de mens gekweekte plantenrassen op de akkers. Dat heet dan veredeling.

Bomen die echt met rust worden gelaten groeien heel langzaam. Een stammetje van een paar centimeter dik kan rustig al een jaar of tachtig oud zijn. In houtproductiebossen hebben de stammen dan al een doorsnede van decimeters en zijn rijp voor de oogst. Ze zijn als het ware, door het ontbreken van een verduisterend bladerdak door de ouders, vetgemest.

Bomen bezitten de mogelijkheid om te leren van ervaringen, al gaat ook dat bijzonder langzaam. Ze blijken een bijzonder vermogen te hebben om te weten wanneer het de beste tijd is om uit te lopen. Sceptici zullen er wellicht om lachen, maar bomen lijken dus te kunnen tellen. Wohlleben onderbouwt het wederom met verslagen van wetenschappelijke experimenten. Interessant is ook de symbiose tussen bomen en verschillende zwammen. De cantharel kan het met alle bomen vinden, andere soorten verbinden zich alleen met berken of met lariksen. Het is bijzonder druk onder de grond in een bos. Honderden verschillende zwammen verdringen elkaar. Gunstig voor de bomen want die kunnen bij wisselende milieuomstandigheden overschakelen op een andere, filterende zwam. Je zou kunnen zeggen dat die grootschalige ondergrondse structuren functioneren als een soort internet. (Leuke quizvraag: wat is het grootste levende wezen op aarde. Velen zullen de blauwe vinvis noemen, maar het is een honingzwam in de staat Oregon die een gebied beslaat van circa negen vierkante kilometer en een gewicht heeft van rond de 600.000 kilo.) Ach, bomen en mensen lijken eigenlijk meer op elkaar dan we denken. Het is jammer dat de mens eigenlijk zoveel ingrijpt.

Wohlleben verklaart een hoop fenomenen op overtuigende wijze, bijvoorbeeld de winterslaap, het gevecht tegen parasieten, de verschillende microkosmossen en de uiteraard langzame verplaatsing naar het zuiden bij het afkoelen van het klimaat, maar er blijven genoeg mysteries open. En dat heeft ook iets moois. Het voedt de fantasie. Het verborgen leven van bomen is een uiterst informatief boek, een eyeopener zogezegd. Een boek dat je kijk voorgoed verandert, en dat is op zich al een hele prestatie. Het is nergens moraliserend. Wohlleben spreekt tegen het einde alleen de hoop uit dat de morele grenzen tussen dieren en planten ooit zullen worden neergehaald. Planten, en in dit geval bomen, blijken tot zoveel meer in staat te zijn dan men denkt. En dit alles heeft niets van doen met bomenknuffelaars, daarvoor is Wohlleben veel te praktisch.

Guus Bauer

Peter Wohlleben – Het verborgen leven van bomen. Vertaald door Bonella van Beusekom. Lev, Amsterdam. 222 blz. € 22,94.