Op zoek naar de verleden tijd

‘Niets is minder waardevast dan de tijd en wat eens belangrijk en zelfs van het hoogste belang leek, wordt ooit futiel.’ Dat is de realistische maar ook enigszins pessimistische gedachte die voor Lucas Donker, een schrijver, de leidraad is bij een speurtocht naar zijn verleden, in het bijzonder naar de mate waarin de ervaringen die hij in lange jaren opdeed hem veranderden. Aanleiding tot die speurtocht is het terugvinden van een foto die laat zien dat de tijd niet ongemerkt aan hem voorbijgegaan is.

Donker noteert zijn herinneringen in cahiers, acht in totaal. Hij doet dat niet letterlijk, hij verbeeldt ze door een fictief alter ego ten tonele te voeren: een schrijver die ‘André’ heet. De herinneringen worden aangevuld met fragmenten uit een gesprek dat Donker met Louis voert, medewerker van een radioprogramma, die hem meeneemt naar de wijk in Amsterdam waar hij zijn jeugd doorbracht.

Tijd om alle materiaal te ordenen krijgt Donker pas als hij door de dreiging van een infarct en in afwachting van een hartoperatie gedwongen wordt rust te nemen – in Genua, samen met zijn vrouw. Dat ordenen brengt eerder verwarring dan verlichting: belangrijke vragen over het leven van zijn ouders blijven onbeantwoord, Donker bemerkt hoezeer werkelijkheid en verbeelding in zijn herinnering dooreen spelen, hij twijfelt aan de compositie van zijn boek.

Maar het werken eraan, gevoegd bij een operatie die hij ternauwernood overleeft, voeren hem tot een inzicht dat hij eerder niet bezat: ‘dat de tijd wèl verloopt maar niet verdwijnt, dat de werkelijkheid één onophoudelijke transformatie is, dat er niets valt vast te houden, maar dat er ook niets verloren gaat, dat alles alleen maar anders wordt.’ Donker omarmt de wijsheid van André Malraux, die Dubois ook als motto aan zijn roman meegaf: ‘Het leven is niets waard, maar niets is zoveel waard als het leven.’

Zoals ‘André’ een alter ego is van Lucas Donker, zo is deze Donker dat van Pierre H. Dubois, over wiens leven het in Requiem voor een verleden tijd in laatste instantie gaat. Niet alleen de bijna essayistische reflecties op het schrijverschap en het feit dat Donker en Dubois in hetzelfde jaar werden geboren – 1917 – verraden het autobiografische karakter van de roman, dat doet ook Lucas’ opmerking over de zelfmoord van Ter Braak en de gelijktijdige dood van Du Perron, op 14 mei 1940: het was, vermoedelijk net als voor Dubois, ‘de grootste schok’ die zijn bewustwording beïnvloedde.

Of ook de beschrijving van Lucas’ jeugd en liefde, de portretten van zijn ouders en zijn broers en de ziektegeschiedenis autobiografisch zijn, kan ik niet beoordelen. Het komt me voor dat Dubois juist hier veel ‘verbeeld’ heeft, enerzijds omdat de constructie van de roman (die buitengewoon ingenieus is) dat vroeg, anderzijds omdat de auteur al schrijvend merkte dat zijn herinneringen zich niet objectief aan het papier lieten toevertrouwen. De werkelijkheid is immers welhaast per definitie voor meer dan één interpretatie vatbaar.

Niet de verloren tijd – à la Proust – maar de verleden tijd en wat die in de mens aanricht is Dubois’ thema. De uitwerking die hij eraan gegeven heeft getuigt behalve van authenticiteit ook van een benijdenswaardig vermogen onafhankelijk en genuanceerd te oordelen; dat geeft het Requiem zijn veelomvattende betekenis. Dat ik Dubois’ proza, waarin de stijl van zijn generatiegenoten doorklinkt, soms wat archaïsch vind (een voorbeeld: ‘Hij verzocht toestemming aan zijn tafel te mogen plaatsnemen’), doet aan mijn bewondering niets af.

Anton Brand

Pierre H. Dubois – Requiem voor een verleden tijd. Nijgh & Van Ditmar, Den Haag, 166 blz.

Deze recensie verscheen eerder op 8 februari 1985 in het Nieuwsblad van het Noorden.

(foto: Boekenbal met minister Vrolijk (links) en schrijver Pierre Dubois (met sigaret tussen de vingers), Anefo / Eric Koch, CC BY 4.0)