De kunst is de enige bedoeling van het leven

Torgny Lindgren (1938) is al vijfentwintig jaar lid van de Zweedse Academie, het prestigieuze gezelschap bestaande uit achttien leden dat naast een Zweedse woordenlijst, een Zweeds woordenboek – een project dat al loopt vanaf 1898 en dat zo langzamerhand gevorderd is tot de laatste letters van het alfabet – jaarlijks ook besluit wie de laureaat wordt van de Nobelprijs voor de Literatuur.

Lindgren is geboren in Västerbotten, een streek in Norrland, ten westen van Lapland en zo’n achthonderd kilometer ten noorden van Stockholm. Het landschap van zijn geboorte fungeert veelvuldig in zijn werk. Bijvoorbeeld in Norrlandse aquavit, waarin een predikant hele dorpen weet te bekeren, maar op zijn oude dag terugkeert op zijn geloofsschreden. Maar vijftig jaar later zit niemand meer op hem te wachten. De gemeenschappen zijn onherkenbaar veranderd.

lindgren groene glasOok in de zojuist in Nederlandse vertaling verschenen roman Het groene glas keert het hoofdpersonage, de schilder Klingsor, uiteindelijk terug naar Västerbotten. Om er zijn (kunst)rust te vinden, om eindelijk als ‘de grote zoon van de streek’ binnen te worden gehaald. Klingsors letzter Sommer van Herman Hesse komt even boven. En heette een personage in een opera van Richard Wagner ook niet zo? Een aansprekende naam, op een bepaalde manier aangezocht door voorouders van de kunstenaar, die afkomstig waren uit de plaats Krummesse in Sleeswijk-Holstein, ver voor Hesse en ver voor Parsifal. (Waarschijnlijk een samenvoeging van kling, als in lemmet, en sår, hetgeen ‘wond’ betekent.)

Lindgren heeft voor een aanstekelijke vorm gekozen. Een naamloos koppel is bezig met het schrijven van een boek over ‘de grote schilder’. Ze hebben de meester ooit gesproken, hebben van zijn beroemde stoofpot gegeten en van zijn zelfgebrouwen gistbier genipt en zijn nu, lang na zijn dood, met een vastgoedmakelaar op bezoek in het geboortehuis van Klingsor. In het huis hangt nog een enkel origineel van de meester. De meeste van zijn doeken zijn door hemzelf waarschijnlijk ergens in een put verstopt, maar tot op de dag van vandaag onvindbaar.

Het geboortehuis zou een museum worden, maar er is ook geen enkel meubelstuk meer. Geen punt, volgens de makelaar. Klingsor schilderde toch keer op keer hetzelfde. Sommige van zijn stillevens bestonden uit wel twintig lagen van exact dezelfde voorstelling. (Maar juist in de minieme verschuiving schuilt de kunst, een duidelijke verwijzing naar de schrijver die het verwijt krijgt dat hij steeds hetzelfde schrijft én naar het vervaardigen van steeds verschillende versies van een observatie tijdens het schrijfproces.)

Een kleine vooruitwijzing in de tekst: Klingsor wilde iets scheppen wat de tijd doorstond en tegelijkertijd iets wegvagen. Lindgren laat de schrijver van het koppel de voorgeschiedenis van de familie Klingsor vertellen tot ver terug in de negentiende eeuw. Mooie, strakke taal. Winters kaal. Terloops, laconiek. Huizen met een geur van pekolie en vooral teer. Teer tegen de tering, tegen de verrotting.

Een geur met een toon van onherbergzaamheid en oerbos en houtkap en verlatenheid, maar ook met de vage notie van warmte en intimiteit…

Klingsors zijn, zoals alle mannen in de streek, doortastende, zwijgzame types. De voorouder die het huis heeft gebouwd, was een man die geen zwaluwstaarten of andere houtverbindingen nodig had om solide meubels te maken, die met zijn handen vee kon villen, die door op zijn vingers te fluiten het wild aan zijn voeten deed neervlijen. Die een ijzeren geheugen had, de boeken Prediker en Openbaring uit zijn hoofd kon opzeggen. Maar die daarnaast als geen ander ook de kunst van het stoken van sterkedrank verstond. Vlak voor Pinksteren nam hij een grote kruik met klare en een groen glas mee naar een afgelegen plek in het bos en dronk zich drie dagen lang laveloos.

Maar op een keer zwoer hij de drank af, werd lid van de blauwe knoop en keerde niet meer naar de open plek in het bos terug. Het groene glas dat hij altijd meenam bleef achter op een boomstronk. En werd vele generaties later de inspiratiebron voor de nazaat, de ontferming over het glas werd het moment waarop Klingsor de jongste wist dat hij zou gaan vastleggen, zou gaan tekenen en schilderen. Het glas bleek voor hem niet dood, maar had zich in de loop der tijd opgericht op de schuine stronk. Een metafoor voor: alles is materie. Het glas dat ook ‘leeft’, maar dan veel en veel langzamer dan wij. Het verwijst ook naar het moment waarop de schrijver zich bewust wordt van zijn roeping, van het begin van het leven in taal, van een leven in vormen, zoals het verhaal, de roman, het gedicht. De bijna romantische openbaring.

Hij had diep bij zichzelf naar binnen gekeken en gezien dat hij en het Glas van hetzelfde laken een pak waren, dat alle dode materie diep van binnen levend was, dat het overijld aanstormende bestaan van de mens in wezen geen steek anders was dan het langzame en bedachtzame leven van alle andere voorwerpen. […] Voor hem bestond er geen verschil tussen materie en het geestelijke, om niet te zeggen bovenzinnelijke in de kunst.

Lindgren weet de lezer af en toe fijntjes onderuit te halen, met zijn precies goed verborgen humor, met dagelijkse kost, in overdrachtelijke zin en letterlijk. Zo wordt er in het boek steeds gerefereerd aan een echte Klingsor stoofpot, een zeer uitgebreid gerecht dat nooit voltooid kan worden, vol met allerlei stukken afvalvlees en groenten, de ui en de boon voorop. De schrijver die nooit klaar is, maar de tekst alleen verlaat.

Klingsor wordt tekenstudent via een schriftelijke cursus. Ene Fanny, aquarelliste, is zijn mentor. Er ontstaat een bijzondere correspondentie, over kunst, over de verschillende manieren van observeren, over de alchemie van de kleuren. De wereld is voor hem louter kunst. Ook wanneer hij met een grote tank op zijn rug voor de boeren zelfgemaakt gif spuit tegen onkruid en insecten. Hij laat een breed spoor achter van Napels geel, omber en aardkleuren. En zo is het ook als je doordrenkt bent, als je, om het eens negentiende-eeuws te zeggen, aangeraakt bent door een der muzen.

Af en toe sijpelt er wat tekst van de brieven van Klingsor aan Fanny door in het verhaal. De opinie van Klingsor, met die van Lindrgen als een lachende derde op de achtergrond, is enerzijds serieus bedoeld, maar heeft ook een zeker zelfspotgehalte. Het is Lindgren die zijn éigen kunstenaarschap fileert. Die verhaalt over het proces van het tonen van innerlijk leven. Klingsor: ‘Dat is immers waar het alle kunst in wezen om te doen is. Zonder er ooit in te slagen. […] Dat kunst bestaat komt doordat ze onbeschrijfelijk is.’

Klingsor gaat naar het door de Tweede wereldoorlog verwoeste Europa. Hij had in Zweden naam kunnen maken met portretten, met afbeeldingen van hologige vrouwen en kinderen in lompen, maar, heel mooi, Klingsor schildert liever een kapotte soepterrine heel. De kunstenaar die zijn eigen gang gaat, wars van wat er wordt gewenst door de markt. ‘De kunst is de enige bedoeling van het leven.’

Lindgren heeft op zeer subtiele wijze wederom over zijn eigen leven geschreven, net als in zijn autobiografische verhaal Herinneringen, speelt hij een spel met fictie en werkelijkheid. Lindgren is nauw verwant met Klingsor. Hoe laconiek is dit? ‘Boeken zijn net als andere voorwerpen in de wereld. Het einde komt vanzelf.’ Lindgren heeft een aanstekelijk en tegelijkertijd louterend slot voor de lezer in petto.

Guus Bauer

Torgny Lindgren – Het groene glas. Vertaald door Lia van Strien. De Geus, Amsterdam. 190 blz. € 18,95.