Rennend als een indiaan

In Winter, het tweede deel van een reeks vernoemd naar de seizoenen, volgt Knausgård hetzelfde procede als in het eerste deel. Een brief aan zijn (on)geboren dochter wordt afgewisseld met fragmenten over bijvoorbeeld een otter, suiker en de jaren zeventig. Het begint steeds begint met een alledaagse waarneming of herinnering en mondt uit in een vergezicht. Hij begint bijvoorbeeld met een glaasje water op tafel en komt losjes associërend terecht bij een beeld van autolampen onder het ijs en een verdronken bestuurder.

De auto werd de volgende dag uit het water getakeld en hoewel ik het zelf niet heb gezien, zie ik het duidelijk voor me, hoe het water uit de openingen van de carrosserie die in de lucht hangt, stroomt en op het zwarte oppervlak klatert waarop de wervelende sneeuwvlokken smelten.

Ontroerend is de brief aan zijn dochter waarin hij zijn zorg en angst voor wat er allemaal mis kan gaan in een leven bezweert door voor haar te beschrijven hoe onzichtbaar al dat leed kan zijn. Nostaligisch is Knausgård in een stukje over laarzen, die hij altijd aan had, maar niet meer voor de geest kan halen. Bij die laarzen hoorde ook een door zijn moeder gebreide trui:

Ik herinner me dat ik een keer met die trui aan de helling bij ons huis afrende en een sterk ‘same-gevoel’had, ik was net een same of een indiaan en dat gevoel vervulde me met vreugde. Dat moment, dat niet langer dan een paar seconden kan hebben geduurd, is in feite een van mijn sterkste jeugdherinneringen. De wind tegen mijn gezicht, de lendendoekachtige flappen die tijdens het rennen tegen mijn dijen en billen sloegen, het gruis dat knarste onder mijn voeten, de mist die tussen de bomen aan de overkant van de weg hing.

Net als in Herfst staan in Winter kleine geconcentreerde teksten. Het knappe van dit proza is dat Knausgård aan de hand van kleine gebeurtenissen grote stukken van zijn leven tevoorschijn weet te toveren en er bovendien literatuur van weet te maken. Het is een poging om met literatuur de alledaagse sleur te doorbreken om weer toegang te krijgen tot de werkelijkheid. In dit geval een jeugd in de jaren zeventig, die zich volgens Knausgård kenmerkte door een toekomst die alles anders zou maken.

Het verlangen naar de jaren zeventig is niets anders dan het verlangen naar de toekomst, want die was er toen, iedereen wist dat alles zou gaan veranderen, maar nu is die er niet, nu alles veranderd is.

Het oeuvre van Knausgård is doordrongen van de verwondering over het feit dat hij dat alles was, dat hij die jongen was die op een dag… De verwondering dat dat allemaal gebeurd is, niet meer terugkomt, maar zo dichtbij is gebleven dat het hem niet veel moeite kost om zich weer te voelen zoals die jongen toen.

Deel drie verschijnt in maart en schijnt weer een heuse roman te zijn.

Rieuwert Krol

Karl Ove Knausgård – Winter. Vertaald door Marin Mars. De Geus, Amsterdam. 320 blz. € 19,98.