‘Heeft iedereen recht op vervuiling?’

Steencirkels, de nieuwe bundel van Piet Gerbrandy, opent met een citaat van de Ierse vroegmiddeleeuwse filosoof John Scotus Eriugena, waarin deze een probleem met betrekking tot waarneming beschrijft. Kort gesteld, om een onderscheid te maken tussen ‘wat is’ en ‘wat niet is’, komt Eriugena met zowel het Griekse physis als het Latijnse natura op de proppen. Eriugena ziet een tegenstelling tussen deze twee woorden, afgaande op het woordje ‘maar’ in zijn uitspraak: ‘het woord dat in het Grieks physis, maar in het Latijn natura luidt.’ Deze tegenstelling wordt wellicht pregnanter, wanneer je deze termen koppelt aan ‘fysica’ enerzijds, en ‘de natuur’ anderzijds; grofweg aan de ene kant wat de mens maakt van natuurlijke bronnen, aan de andere kant het ongerepte van de natuur.

Voorafgaand aan de eerste afdeling (‘Open’) volgt opnieuw een citaat, van Homerus ditmaal: ‘En de zon ging onder en alle wegen werden in duisternis gehuld.’ Een citaat uit de Odyssee, de klassieke epische reisverhalen over koning Odysseus. Beide citaten voorafgaand aan deze bundel zijn inhoudelijk goed gekozen. Het eerste citaat, omdat op de eerste plaats de bedreiging en vernietiging van de natuur door de mens een belangrijke rol speelt in Steencirkels:

Schoorsteenpluimen groeten witte wolken
Aan ozonvrij azuur schrijft stalen tuig
in wolken letters boodschap van vooruitgang.
Beschaving is gezellig comfortabel

Licht nu van mammoetschepen plechtig de ankers
en dompel de zee en aarde in lekkage.

Nu vloeit een milde olie op de golven.
Nu kaatst zij kleuren terug die zij ontving.
Nu spiegelt zich een zon in wat zij gaf.

Hier wordt het paradoxale kenmerk van aardolie getoond: enerzijds een product dat ons geschonken is door de natuur, dat anderzijds – na tussenkomst van de mens – diezelfde natuur vernietigt, of in ieder geval ernstige schade toebrengt. De cursieve regels dienen als een soort commentaar op de constateringen van het lyrische ik. Maar van kaft tot kaft lijken de talrijke cursieve passages niet steeds aan dezelfde commentaarstem toe te behoren, al wekken deze stukken samen wel de indruk onderdeel van een soort gebed of bezwering te zijn. In een ander gedicht waarin aardolie een rol speelt, gaan de cursiveringen over op een soort lofzang op de (olie)industrie:

Zon schenkt haar stralen uit
(…)
Een jonge dag zal alle stof doen rijzen
(…)
Zij broeien zich tot brij van zwarte bellen
Waarin hun zonkracht rijpt totdat de tijd –

Een dag van oordeel zal de stoffen scheiden.

Dan loost zich de spanning in dichte fonteinen
Van dampende bloei.
(…)
Richt monumenten op voor pijplijn en tanker
En pomp zing bombastisch de lof der raffinage

Doordat de cursiveringen een onderbrekend element vormen in veel gedichten, doen ze denken aan een koor in een Griekse tragedie of blijspel: er wordt letterlijk ‘tussen de regels door’ gereageerd op de gebeurtenissen in de gedichten. Dat commentaar is niet objectief, maar in dit geval duidelijk gekleurd door de mening van een economisch gemotiveerde mens. Met het motto van Eriugena in ogenschouw, zou je kunnen zeggen dat hier een discrepantie wordt uitgebeeld tussen het beschrijven van natuurlijke processen enerzijds en het gebruik maken ervan voor economische doeleinden anderzijds.

Ook het tweede citaat van Homerus sluit nauwkeurig aan bij de inhoud van deze bundel: we volgen namelijk een hoofdpersoon op een epische reis. Die reis begint in een stoombad en gaat via in ieder geval Ierland, op weg naar de Noordpoolcirkel. Tijdens deze reis komt de hoofdpersoon allerlei wonderlijke figuren tegen, van badende vrouwen tot een tweehondertal muziekliefhebbers in een ‘lage rokerige ruimte’. Het gegeven van die reis, wordt voortdurend onderbroken door vragen over liefde, existentie en moraliteit, vragen die soms lijken op clichés, soms wanhopig stemmen en vaak slechts een paradoxaal antwoord kunnen uitlokken:

Hoe vaak heb je weggekeken? Leven we nog in een rechtsstsaat? Is de
mens monogaam? Wat te doen met fascistische joden? Heeft iedereen
recht op vervuiling? Is liefde een commercieel goed? Hoe diep heb je
hem vernederd? Moet de doodstraf weer ingevoerd?
(…)

Andere onderbrekingen bestaan uit een min of meer alfabetische beantwoording van de vraag wat seks en verliefdheid precies betekenen, bespiegelingen over letterlijk ‘gekleurde’ realiteit (‘Oranje de pakken op Cuba fleurig’) en consumentisme. De vorm is de ene keer lyrisch, dan weer observerend en prozaïsch en af en toe zelfs satirisch te noemen. ‘De oranje pakken op Cuba fleurig’ roept natuurlijk meteen het beeld op van de in oranje gehulde gevangenen in Guantanamo Bay. En dan is er ook nog het doorlopende verhaal onder aan iedere pagina, dat de schepping of het ontstaan van de aarde tot onderwerp lijkt te hebben en los van de rest gelezen kan worden.

Die hoofdpersoon van het reisverhaal in Steencirkels wordt trouwens ‘O’ genoemd. Inderdaad, een cirkelvormige letter. Het barst sowieso van de cirkels in deze bundel, op allerlei niveaus: niet alleen de steencirkels uit de titel, waarvan de O zich afvraagt waartoe ze dienen, maar ook ellipsen (‘O trekt met zijn ogen een ellips’) vicieuze cirkels, sociale cirkels (‘wat zich buiten hun kring afspeelt, onttrekt zich aan hun waarneming’) en poolcirkels (‘Binnen de cirkel / niet van steen maar van graden’). Maar een cyclus is ook een cirkel en dus passeren ook cycli als de seizoenen, vertrek en wederkeer en de kringloop van water de revue. Het knappe daaraan is, dat het gebruik van deze cyclische elementen nergens gekunsteld aandoet. Alle ‘cirkels’ zijn perfect ingebed in het verhaal. Er is sprake van een narratief geheel dat de gedichten en prozateksten met elkaar verbindt. Tegelijkertijd staan vrijwel alle gedichten en teksten op zichzelf. Dit wordt misschien veroorzaakt door het feit, dat er zo veel verschillende ‘stemmen’ door elkaar spreken, in even zo veel genres, elk voorzien van zijn eigen stijl en syntaxis. Daarbij dendert deze bundel voort op het ritme van een op hol geslagen sneltrein, met af en toe een adempauze in de vorm van de langere prozastukken, echter zonder dat dit ervoor zorgt dat de leeservaring te overweldigend wordt. Dit maakt Steencirkels tot een onalledaagse, verrassend actuele dichtbundel: de aarde gaat naar de verdommenis en we kunnen wel proberen daaraan te ontsnappen, door op zoek te gaan naar een plek die onaangetast is gebleven, maar die plek gaan we niet meer vinden. De wereld is in kaart gebracht, de economie beheerst ons denken, er is overal ‘ontvangst’. Het personage O kent geen rust: mocht hij al eens op een plek belanden waar hij op adem zou kunnen komen, dan wordt hij voortgestuwd door het verlangen elders te zijn. Steencirkels is daardoor ook een uitgesproken romantische bundel, al is post-romantisch misschien nog een betere term: O wil zich laven aan de ongereptheid van de natuur, maar tegelijkertijd merkt hij de vernietiging ervan op. Gerbrandy’s personages lijken zich sowieso te realiseren dat ze geworteld zijn en daarmee gedoemd om als dolende zielen in een soort, hoe kan het ook anders, cirkel te lopen. Misschien is de reis die O onderneemt ook eerder een vlucht (tegen beter weten in?) dan een reis.

Omdat Steencirkels zo’n eclectische bundel is, is het moeilijk om alles te benoemen. Je blijft erin lezen, herlezen en op allerlei niveaus nieuwe dingen ontdekken. Het is een bewijs van poëtische brille, zonder dat dit ook maar een moment geforceerd overkomt; Gerbrandy laat geen register onbenut en levert tegelijkertijd uiterst toegankelijke, leesbare poëzie af. De notie van urgentie gekoppeld aan eruditie die hij daarbij aan de dag legt, is zeldzaam te noemen. Dit alles maakt Steencirkels een onwaarschijnlijk rijke leeservaring.

Sander Meij

Piet Gerbrandy – Steencirkels. Atlas Contact, Amsterdam. 96 blz. € 21,99