Het grootste geloof ter wereld vindt zijn oorsprong in miljarden prullen

Sommige boeken zijn lastig samen te vatten, zeker als ze maar zo’n dikke vijftig bladzijden beslaan en toch complete werelden oproepen. Je hebt dikke romans die honderden bladzijden lang op dezelfde vierkante kilometer in Amsterdam spelen en dat kunnen prachtige romans zijn, maar Joost Oomen pakt het in zijn compacte prozadebuut De zon als hij valt anders aan. Er zijn twee naamloze hoofdpersonen met een bijzonder, ietwat macaber bezit, waaraan ze beiden houvast ontlenen. Een jongen die in Libië woont en in het bezit is van het glazen oog van de terroristenleider Mokthar Belmokthar en een meisje dat in Spanje woont en de pols bewaart van een bestuurder van een vrachtwagen vol propeen die is omgekomen bij een ongeluk waarbij een complete camping is weggevaagd door het vuur.

Die twee personages hebben met elkaar te maken al was het alleen maar omdat in twee van de vijftien korte hoofdstukjes het glazen oog en de pols met elkaar communiceren. Twee nogal surrealistische hoofdstukken en Oomen geeft de lezer in de rest van zijn hoofdstukken ook weinig achtergrond om je te kunnen inleven in de personages. Daarmee lijken de jongen uit Libië, die uiteindelijk in een vluchtelingenboot de oversteek naar Europa maakt en het meisje dat daar uiteindelijk beelden van ziet op televisie te staan voor een continent dat op drift raakt en voor het redelijk onverschillige rijke Westen. Maar deze interpretatie is al veel politieker gekleurd dan De zon als hij valt pretendeert. Bij Oomen gebeuren er in parallelle werelden zaken waarbij de een niet weet wat de ander doet al lijkt er in het achterhoofd van iedereen een vaag bewustzijn te bestaan van de ander.

Het mooist vertelt Oomen dat in het hoofdstukje waarin de pols het oog aanspreekt en beschrijft waar hij nu in de kamer van het meisje staat. In een altaar van rommeltjes.

En in de hele wereld staan nog eens miljarden van dit soort altaartjes, opgesteld in oude letterbakken, op vensterbanken, boekenplankjes of bovenop tv’s. En al die potjes met melktanden, gladde steentjes, uitgeblazen eieren, muziekdoosjes, uilenveren, ansichtkaarten, schelpen, armbanden, kinderschoenen, Playmobilpoppetjes en namaakvruchten vormen samen een gigantisch netwerk waaraan miljoenen mensen over de hele wereld enorme waarde aan hechten. Het grootste geloof ter wereld vindt zijn oorsprong in miljarden prullen.

De zon als hij valt is nog een experiment voor Joost Oomen die we tot nu toe vooral als dichter kenden. Soms pakt dat goed uit, soms wat minder (ik snap bijvoorbeeld niet waarom er in twee hoofdstukken opeens ik-verteller aan het woord is bij de jongen en het meisje), maar dit deel in de Chapbooks-reeks van Wintertuin blijft je wel fascineren omdat je ziet dat Oomen kan schrijven. Zonder clichés en zonder het publiek te paaien. Binnen het bestek van dit kleine boekje gebeurt al zoveel dat ik benieuwd ben welke weg Oomen als prozaschrijver op gaat. Wordt hij een schrijver die een groter publiek zal bereiken met romans waarbij de identificatie makkelijker verloopt of zal hij de weg gaan van iemand als Tonnus Oosterhoff en blijven kiezen voor het experiment? Het is tijd voor een grote uitgeverij om dit exceptionele talent binnen te harken.

Coen Peppelenbos

Joost Oomen – De zon als hij valt. Wintertuin Chapbooks. 60 blz. € 10,- (hier verkrijgbaar)