Het lot van zijn macht beroven

‘Vrijheid,’ zegt de hoofdpersoon van Rachel Cusks nieuwe roman Transit, ‘is een huis dat je één keer verlaat en waarnaar je nooit kunt terugkeren.’ Het is een vervreemdende, fatale vrijheid die menigeen najaagt maar die maar enkelen kunnen verdragen. Het doet denken aan de ongecultiveerde, weidse landschappen in de VS, met niks achter je om naar terug te kijken en enkel de lege, onbeschreven horizon in de verte. Of de duizelingwekkende afgronden van imaginaire ravijnen in je eigen geest, dieptes die zo ver rijken dat je aan jezelf ten onder zou kunnen gaan. Het is de vrijheid van het individu in de westerse, moderne samenleving – onderhevig aan zoveel factoren dat het individu zelf soms uiteen dreigt te vallen, te ontrafelen.

Over de individuele mens op zoek naar vrijheid – een nieuw bestaan waarin het oude huis voor altijd is achtergelaten – gaat het in deze roman.

Maar zoals vaak bij Cusk is haar manier van vertellen gebaseerd op deductie; de vraagstukken liggen niet aan de oppervlakte, maar er net onder. In Transit – het vervolg op haar roman Contouren uit 2015 – verhuist een net gescheiden schrijfster met haar twee zoons vanuit het landelijke Engeland terug naar Londen, waar ze een bouwval met ‘potentie’ koopt en vervolgens weken in de rommel, rotzooi, en eenzaamheid zit (haar zoons verblijven tijdelijk bij hun vader terwijl het huis wordt verbouwd).

Het verhaal van deze schrijfster is opgebouwd uit gesprekken met de mensen om haar heen; uit de observaties die ze doet terwijl ze de transitie in haar leven met een kritisch soort fatalisme ondergaat. Zo is de makelaar de eerste die ze spreekt. Hij verbaast zich erover dat de locatie, en niet het huis zelf, haar drijfveer is; hij had verwacht dat ze eer voor haar geld zou kiezen en iets buiten het centrum zou gaan wonen. In plaats daarvan koopt ze een krot in een goede straat; haar wilskracht is nog niet uitgeput en ze laat het ‘lot’ – een comfortabele doorsnee woning in een buitenwijk – voorlopig voor wat het is.

Zo wordt de lezer meegenomen van gesprek tot gesprek, gedachtestromen die elkaar afwisselen, waarnemingen over haar directe omgeving: de Londense straten, de metrostations, de cafés, en met name de gezichten en lichamen van haar gesprekspartners. Het is in de woordelijke, maar tevens ook de onuitgesproken ontmoetingen tussen zelf en ander, dat de hoofdpersoon invulling krijgt. Ieder gesprek weerspiegelt een deel van haar karakter, de scherp observerende vrouw die naamloos blijft.

Althans, bijna. Haar naam wordt één keer zo terloops genoemd (door een mannelijke date) dat het bijna uit de toon valt, zo onverwacht dat de directe verwijzing naar de mens achter de observaties haast onecht aandoet. En hier ligt precies de kracht van Cusks vertelvorm die radicale gevolgen heeft voor de constructie van onze identiteit: we bestaan bij de gratie van anderen. Onze identiteit is samengesteld uit de interactie met mensen die door de willekeur op ons pad geworpen zijn; onze ziel uit zich in vlagen van erkenning en de misverstanden die communicatie altijd met zich meebrengt. Het is psychisch drijfzand; je daarin staande houden vergt een bepaalde distantie of ironie.

En toch: de machteloosheid die dit teweegbrengt maakt haar woedend. Zijn we ‘slechts het resultaat van hoe we door anderen zijn behandeld’ en is het lot enkel een weerslag van de wil van anderen, ‘alsof leven zoiets was als lezen om erachter te komen hoe het verder gaat’? Wie – in de wervelwind van menselijk contact – belicht wie? Zeggen de details van het leven van een ander iets over de hoofdpersoon omdat ze haar opvallen, of hebben deze details een bepaalde autonomie, waardoor ze (ook) iets zeggen over de ander?

Het bijzondere is dat de verhalen op zich staan en je, hoe gek ook, direct betrokken raakt bij de beslommeringen en vraagstukken van personen wier enige directe betekenis bestaat uit de relatie die ze tot de hoofdpersoon hebben; of het nu haar kapper is, een studente, een ex die ze toevallig tegenkomt of haar collega-auteurs op een literaire avond.

Ik bladerde nieuwsgierig door om te zien welke persoon er nu weer haar pad zou kruisen: ieder hoofdstuk een nieuw mens, een nieuw verhaal, een nieuwe doorsnede van haar karakter. Toch heeft dit boek ondanks de vele verhalen een zeer coherente kern. Dit komt doordat alles wat we zien en horen gefilterd is door het snijdende observatievermogen van de hoofdpersoon: observatie is haar meest stabiele eigenschap; een meedogenloze compagnon. Haar intelligentie schaaft de contouren van de werkelijkheid net zolang bij tot ze overeenkomen met haar eigen zelf. Of dit tot geluk leidt is niet een vraag die ter sprake komt.

De terugkeer als transitie: niets is minder waar. Want de realiteit stopt niet als je hem ergens, op een bepaalde plek, achterlaat. Volgens de aannemer wilde ze ‘van een krot een kasteel maken.’ Is dit niet precies wat we ook met het leven proberen te doen, wat de literatuur doet? Zoals een van de schrijvers met wie ze een podium deelt zegt: ‘Je wist pas dat je de dingen die je waren overkomen de baas was, wanneer jij de macht over het verhaal had in plaats van andersom.’

Het noodlot is niets anders dan de waarheid in haar natuurlijke staat

Het is deze macht die de schrijfster, zonder partner en in een fysieke staat van ontheemding, voor zichzelf probeert terug te winnen. ‘Pas wanneer hun wilskracht is uitgeput legt de meerderheid van de mensen zich neer bij wat het lot beschikt,’ denkt ze. Het noodlot is niets anders dan ‘de waarheid in haar natuurlijke staat. Als je de dingen aan het lot overlaat kan het soms lang duren […] maar het werkt nauwkeurig en onverbiddelijk.’ Of Cusks hoofdpersoon klaar is voor het noodlot is dubieus: haar intelligentie houdt haar ook tegen beter weten in op de been.

In Transit vraagt Cusk zich af hoe het zit met mensen en de tijd, met weggaan en terugkomen, met onze herkomst als belemmering of als bevrijding. Verlies, bijvoorbeeld door een scheiding, kan ‘de drempel naar vrijheid’ betekenen. Zoals haar ex Gerard op een ochtend tegen haar zegt: ‘Misschien kan de toekomst alleen daar wortelen waar we beschadigd zijn.’

Het radicaal loslaten van een plot of verhaalstructuur zorgt ervoor dat juist dat wat ongezegd blijft de boventoon gaat voeren, en de taal waarmee Cusk dit doet is meesterlijk. Het is bijzonder knap gedaan; beter, zo scheen het me soms, dan een goede sessie met een psychiater. Want ook daar gaat het erom dat het zelf boven komt drijven uit de massa verwarring, pijn en verdriet waarin we ons bevinden. De observaties van ‘Faye’ zijn een briljante laag vernis: soms een harde spiegel die ons de waarheid voorhoudt, maar soms ook een beschermd laagje waardoor het lot heel even een andere richting op kaatst.

Ilse Josepha Lazaroms

Rachel Cusk – Transit. Vertaald door Marijke Versluys. De Bezige Bij, Amsterdam. 224 blz. € 18,99.