Pijn en verrukking

In Lente van Karl Ove Knausgård richt een verteller, een vader van vier kinderen zich tot de jongste, een baby nog, een meisje. Hij rijdt met haar naar het ziekenhuis in Helsingborg, waar haar moeder ligt. De vrouw lijdt aan zware depressies, zodat de vader moet zorgen voor de kinderen. Hij doet dat met veel zorg, al zou hij liever in zijn schrijfhut alleen willen zitten en schrijven.

De manier waarop hij met de baby praat, haar verzorgt en gaandeweg de lezer deelgenoot maakt van het leven van zo’n klein mensje ontroerde mij en maakte me getuige van het wonder van het groeien van zo klein naar iets groter. Het kindje is drie maanden. Ze weet weinig of niets, maar ze heeft de routine van slapen, verschoond worden, een flesje melk krijgen, het warme lichaam van haar ouders. Ze grijpt naar de nabije wereld met haar handen, haar mond en langzaam vormen zich gedachten in haar hersenen. Het is voor haar licht of donker, koud of warm, zacht of hard. Haar vader is zesenveertig. Hij denkt dat het leven uit gebeurtenissen bestaat die gepareerd moeten worden. Zo is er de ziekte van zijn vrouw, de zorg voor zijn andere kinderen, die naar school moeten, die moeten worden opgevoed.

Hij spreekt tot haar, maar eigenlijk tot de lezer. Het zijn geen eenvoudige dingen die hij aan de orde stelt. Zo vraagt hij wat het tegenovergestelde van pareren is. Dat is niet regrediëren, je terugtrekken, slapen of rusten, maar scheppen, iets maken wat nog niet bestond. Schrijven dus. Het woord ‘liefde’, zegt hij, gebruik ik niet vaak. Hij groeide op in een cultuur die voorzichtig was met woorden. Zijn moeder zei nooit dat ze van hem hield en hij zei nooit dat hij van haar hield. Toch blijkt uit het verhaal hoe zeer de moeder van hem houdt, althans nog voor hem en zijn kinderen zorgt, er is als zij nodig is. Hij zegt tegen zijn kleine meisje:

Toen jij werd geboren wist ik niets van jou, toch werd ik met gevoelens voor jou vervuld, eerst waren ze overweldigend, want een geboorte is overweldigend, ook voor degene die toekijkt – het is alsof alles in de kamer zich verdicht, alsof er een zwaartekracht ontstaat die alle betekenis naar zich toe trekt, zodat die een paar uur lang alleen daar bestaat […]

Het meisje werd in de ochtend van de dag die hij oproept, vroeg wakker in het donker en ze begon te schreeuwen. Hij wordt wakker en haalt haar uit bed, praat met haar: ’Hé, hallo. Heb je lekker geslapen?’ Zij ademt rustig en haar wang drukt tegen zijn borst. Hij legt haar op de commode.

Je keek naar me. Als je ergens aan dacht, kon dat niet met woorden of begrippen zijn, kon het niet iets zijn wat je formuleerde, alleen iets wat je voelde. ‘Daar is hij’, voelde je misschien als je naar me keek, en dit gezicht dat je kende, bracht een hele rits andere gevoelens met zich mee, verbonden met wat ik gewoonlijk met je deed en op welke manier.

Hij laat haar jongste zusje van negen de fles geven. De andere kinderen zijn dol op de baby. Hij vertelt de baby dat ze vandaag, als de andere kinderen naar school zijn, naar Helsingborg gaan, naar de moeder in het ziekenhuis. Hij kreeg de eerste maand geen contact met de baby. Ze keek weg en hij was bang dat ze misschien een hersenbeschadiging had. Later verneemt de lezer dat de moeder in haar depressie te veel slaapmiddelen heeft geslikt. Hij is bang dat de baby autistisch is, maar gelukkig, na een maand kwam ze langzaam tevoorschijn. Na verloop van tijd zag hij ook blijdschap in haar ogen. Wat voor persoonlijkheid heeft de baby? Wat is eigenlijk persoonlijkheid? ‘Is dat een soort bak waar de zelf in bestaat, vol wandjes, schotten en luiken die de zelf opvult en waar hij nooit buiten komt, alleen als een ongeluk of een ziekte de wanden, schotten en luiken verplaatst zodat de zelf zich op een nieuwe manier nestelt, in een nieuwe vorm?’

Hij bespreekt ook de zelfmoord. Waarom pleegt iemand zelfmoord? Elke zelfmoord heeft zijn eigen oorzaak, maar altijd is er iets anders sterker geworden dan de binding met het leven, de omgeving. Het is een verstijving van de ziel, die weliswaar tijdelijk is, want na de nacht komt weer een dag. Maar als de nacht te zwart is, kan het zelf daar niet in geloven.

Langzaam wordt de lezer ingelicht over wat er gebeurd is. Hij vertelt eenvoudig de dingen die zich hebben voorgedaan: naast de ziekte van zijn vrouw, het zorgen voor de kinderen, het met ze uitgaan, zwemmen, de contacten met de buren, de familie. Het is lente en hij rijdt naar Helsingborg, vanaf Ystad, via Malmö, een behoorlijk stuk. De benzine raakt op, zijn baby begint te huilen van de honger, maar het flesje met melk is hij vergeten. Hij heeft zijn betaalpas thuis vergeten, vraagt geld van de verpleging in het ziekenhuis, maar daar kunnen ze niet aan beginnen. Gelukkig weet hij zijn nummer en kan hij bij zijn bank op naam en adres toch geld krijgen. Het wordt zo beschreven dat je als lezer denkt aan verschrikkelijke dingen.

Het verhaal eindigt met het lentevuur. Hij is daar met de baby. Het zusje vraagt geld om een worstje te kopen en hij legt uit aan de baby, aan ons, aan het meisje als ze zestien is: ‘We komen van het verre en angstwekkend mooie, want een pasgeboren kind dat voor het eerst zijn ogen opent, is als een ster, is als een zon, maar we leiden ons leven in het kleine en domme, in de wereld van de zwartgeblakerde worstjes […]’

Lente is het derde deel van de reeks De vier seizoenen. Knausgård schreef eerder een reeks autobiografische romans, waarin hij filosofeerde over de pijn en verrukking van het leven. Dat doet hij ook in dit boek. Er staat zo maar een theorie over schilders die niet de dingen schilderen, maar de ruimte er tussen. Zo schetst de verteller, de schrijver, door het vertellen van de dagelijkse handelingen de verwachting van de werkelijkheid.

Remco Ekkers

Karl Ove Knausgård – Lente (De vier seizoenen 3). Met illustraties van Anna Bjerger. Vertaald door Marin Mars. De Geus, Amsterdam. 218 blz. € 19,95.