Soepel sprookje over de banaliteit van het kwaad

Daar komen de vliegen gaat over ‘moneymanager’ Jerry Kirschenbaum. Hij boekt al dertig jaar stabiele winsten op Wall Street, ongeacht de conjunctuur. Jerry en zijn vrouw Ruth wonen in een luxe appartement op 5th Avenue, waar ook de kunstcollectie van Ruth is ondergebracht. Jerry betaalt miljoenen voor zeldzame automatons; mechanische kunstwerkjes van eeuwen geleden. Ook draagt hij graag maatpakken ter waarde van een starterswoning op het Groninger platteland, en heeft hij behalve zijn New Yorkse thuisbasis ook nog een miljoenenjacht en een aantal andere riante huizen.

Het boek opent: ‘Ze waren er allemaal die morgen…’ , maar het had net zo goed kunnen zijn: ‘Er was eens…’. Het is alsof David Pefko naast je komt staan en begint te vertellen, en hij is een soepele verteller. Hij zit dicht op de huid van zijn personages, en is consequent in het gebruik van het principe ‘show, don’t tell’. De vrij korte hoofdstukken en het heldere taalgebruik doen je almaar doorlezen. Zo makkelijk valt de lezer voor Pefko- zo makkelijk vallen de mensen voor Jerry Kirschenbaum.

Geen wonder ook, want wat een aardige man, die Jerry. Hij stopt een bankbiljet in de schoen van de schoonmaakster, onderhoudt een warme band met zijn chauffeur, houdt zielsveel van zijn zwaar gehandicapte zoon, en geeft gul aan goede doelen. Een beetje sullig is hij misschien, zo onder de plak van zijn vrouw, een beetje stressig ook, met zijn paniekaanvallen en zijn medicijnverslaving, maar aardig, dat wel. Ook is hij erg attent voor de vier illegale Koreanen die hij, opgesloten in een appartement, de statements van zijn fonds laat uittypen – maar wacht, is dat eigenlijk wel zo aardig? – want Jerry is een meesteroplichter.

De achterflap vermeldt: ‘Daar komen de vliegen is een levendig portret van een New Yorkse zakenman die dertig jaar lang dacht dat zijn geheim veilig was en misschien wel nooit aan het licht zou komen. Een man die een systeem hanteerde waar iedereen in geloofde maar waar niets van klopte.’ Oh? Dat klinkt als een omschrijving van een zogenaamd ‘waargebeurde verhaal’, vanwege het gebruik van de verleden tijd.

Aangekomen bij het hoofdstuk waarin ‘ponzifraude’ wordt benoemd, gaat er een belletje rinkelen. Ponzifraude, waar hadden we dat eerder gehoord? Dat woord werd aan ons vocabulaire toegevoegd in december 2008, op het hoogtepunt van de financiële crisis, toen Bernard Madoff werd aangeklaagd voor deze vorm van fraude, waarbij miljarden dollars van de rijksten ter wereld als sneeuw voor de zon verdwenen bleek. De lezer, in elk geval deze lezer, legt dan toch geïntrigeerd het boek weg en duikt in Wikipedia, in Google, in Madoff.

Bernard Madoff, ofwel Bernie – terwijl Jerry eigenlijk Jerome heet. Madoffs vrouw heet Ruth, net als die van Jerry, en de politiefoto van Madoff op Wikipedia toont het witte haar, de lobbige wangen van personage Kirschenbaum. Pefko heeft het verhaal van Madoff dus gebruikt voor de vormgeving van Kirschenbaum, veel curieuze details zijn hieraan ontleend. Madoff was strandwacht, Kirschenbaum redt zijn vrouw uit de zee. De huizen, het jacht, de liefdadigheid, de Griek die werk maakt van ontmaskering; aanwezig in beide verhaallijnen. Toch klopt ook net zoveel niet, van het aantal kinderen van Bernie en Jerry tot de de opbouw van hun beider carrière in de financiële wereld. Madoff is een geweldig interessant persoon, maar Kirschenbaum is minstens zo boeiend, op heel andere punten. Eén punt blijft bij beide overeind; het gebrek aan empathie en moraal, het ontstellende bedrog.

‘De koning is dood, leve de koning!’- het is alsof Pefko wil laten zien dat Madoff gepakt en berecht is, maar dat we zó een nieuwe Madoff kunnen maken. Kirschenbaum is immers een nieuwe Madoff. En maken we mensen als Madoff niet voortdurend, met elkaar? Opvallend is hoe Kirschenbaums klanten zijn praatjes voor zoete koek slikken, ze gaan maar al te graag mee in formuleringen als op pagina 67: ‘Ik mag niet alles verklappen over mijn werkwijze, maar geloof me, bij mij ben je je geld nooit kwijt. Het is haast niet mogelijk.’ Pefko houdt, als geraffineerd sprookjesverteller, een spiegel voor. Allemaal willen we die nieuwe kleren van de keizer; de rijkdom, de status, zelfs als we niet weten hoe het eigenlijk kan. Allemaal willen we vallen voor een mooi verhaal. In Daar komen de vliegen is Kirschenbaum de bedrieger, maar hij wordt beschreven als een systeem, een automaton, die voortdurend wordt aangezet door de omgeving. Zoals de illustratie (door Sander Patelski) op het omslag van de roman een mechanische man laat zien, met een halve dollar op de plaats van het hart.

Arjen Fortuin noemt Daar komen de vliegen een heiligenleven omdat Jerry Kirschenbaum zo sympathiek is:

[…] de volle overgave waarmee Pefko zijn held aardig laat zijn, is ernstig en fascinerend. Want wanneer het net zich om Kirschenbaum sluit, gaan zijn halfhartige ontsnappingspogingen vergezeld van oprechte zorgen om vooral de kleinere beleggers die in zijn val zijn getrapt; en hij vreest voor zijn familie. Het is de gewoonte om in dit soort boevenromans ‘de menselijke kant’ van de hoofdpersoon te belichten, maar Bernie Kirschenbaum is wat dat betreft over the top – hij is in bijna alles een geweldige kerel.

Juist het feit dat het over the top is, had Fortuin op een volgende gedachte moeten brengen- dat hij zelf wordt bedrogen waar hij bijstaat. Terwijl Kirschenbaum zich ‘oprechte zorgen’ maakt om kleine beleggers vindt hij het bijvoorbeeld geen probleem om een stokoude witgoedverkoper het geld afhandig te maken waar hij zijn hele leven voor heeft gewerkt. Hij heeft er eigenlijk ook nooit over nagedacht dat zijn Koreanen het pand niet kunnen verlaten in geval van nood, en hij denkt met plezier en weemoed terug aan zijn rijke bestaan als hij eenmaal ten val is gebracht- en niet met wroeging en ontzetting. Harteloos, maar volgens Fortuin een aardige man. Hij is wellicht iets te soepel door de pageturner heen gezeild, Pefko heeft zelfs Fortuin vaardig gefopt.

Bo van Houwelingen roemt in de Volkskrant Pefko’s beschrijving van ‘de monsterlijke obsessie met geld’, maar stelt eveneens:

Als de ontmaskering dan eindelijk daar is, valt die wat tegen. Pefko slaagt er niet helemaal in de motieven van een fascinerende man als Jerry genoeg diepgang te geven. Zijn wandaden worden met een korte biecht afgedaan: ‘Het ging helemaal vanzelf, zoals iemand in een bar onder groepsdruk steeds meer gaat drinken, zo nam ik steeds meer geld aan.’ Ja ho eens, we hebben het hier over dertig jaar lang miljardenbedrog, niet over een avondje tequila’s atten.

Van Houwelingen ziet dit als een zwakte van de roman; het tegendeel is waar. Het verlangen naar ‘diepgang’, naar dieperliggende oorzaken die ten grondslag liggen aan wandaden is datzelfde eeuwig-menselijke verlangen naar een goed verhaal. Er moet wel een doorwrochte reden zijn voor zoveel kwaad, uiteindelijk is het verklaarbaar. Pefko doet juist de ijzingwekkende suggestie dat dat het níet is, dat bedrog en kwaad alledaags en onopvallend kunnen zijn, zoals filosofe Hannah Arendt dat benoemde als ‘de banaliteit van het kwaad’.

David Pefko is een literair meesterbedrieger die graag en veelvuldig op het verkeerde been zet. Hij presenteert een vlot verhaaltje, maar je kunt uiteindelijk niets dan ontzag hebben voor hoe hij de horror van alledaagse hebzucht voelbaar maakt. Ik gun Pefko een bestseller in New York, net als Herman Koch destijds met Het Diner. Pefko heeft voor de Amerikaanse lezer vast een bepaalde herkenbaarheid- Pefko lijkt op Philip Roth, Jay McInerney, Joël Dicker, misschien zelfs een heel klein beetje op Safran Foer.

Zo krabt de lezer zich nog eens op het hoofd. Bedrieglijk echt lijkt Pefko eigenlijk op een hedendaagse Amerikaanse schrijver. David Pefko, best een rare naam, zou dat wel echt zijn? En waarom heet Jerry eigenlijk Kirschenbaum? Al mijmerend kom je dan op het oerventje vol verlangen, die was toch zeer, zeer Nederlands: Jantje die eens pruimen zag hangen. Ongetwijfeld heeft hij er niets mee te maken. De beste boeken zijn die, die je iets vertellen over de realiteit, maar die je laten verdwalen in fictie.

Agmar van Rijn

David Pefko – Daar komen de vliegen. Prometheus, Amsterdam. 356 blz. € 19,99.