Het denken uitgedrukt in beelden

Nadat de Nijmeegse uitgeverij Van Tilt twee jaar geleden een nieuwe vertaling uitbracht van Kinderjaren in Berlijn rond 1900 van Walter Benjamin, verscheen onlangs bij dezelfde uitgeverij een vertaling van een groot aantal essays van deze invloedrijke cultuurfilosoof onder de toepasselijke titel Denkbeelden.

De Duitse cultuurfilosoof en letterkundige Walter Benjamin (1892-1940) was als zoveel Joodse intellectuelen een slachtoffer van het Nazi-regime. Nadat Hitler in 1933 aan de macht kwam vluchtte hij noodgedwongen naar Parijs, waar ook Hannah Arendt in ballingschap verbleef voordat ze uiteindelijk de Atlantische Oceaan overstak naar Amerika. Dit was Benjamin niet gegeven. Nadat een poging om Frankrijk te verlaten en Spanje binnen te komen was mislukt, pleegde hij in september 1940 zelfmoord.

Walter Benjamin schreef een groot aantal essay’s, kritieken en artikelen. Zijn meest bekende essay Het kunstwerk in het tijdperk van zijn technische reproduceerbaarheid is al jaren verplichte kost voor studenten in de geesteswetenschappen. Maar Benjamin was niet alleen filosoof, hij was ook literator. Wat dat betreft is hij te vergelijken met die andere belangrijke cultuurfilosoof uit de 20ste eeuw: de Fransman Roland Barthes.

De stukken die zijn verzameld in de bundel Denkbeelden hebben vele verschillende onderwerpen: van artikelen over steden tot een essay over eten, van weergaven van dromen tot een artikel over het experimenteren met hasj. Al deze artikelen vallen onder de noemer ‘denkbeelden’. Bij Benjamin is elk beeld een gedachte. Het gaat om de betekenis van het beeld, om de betekenis van wat hij ziet en waarneemt. Na het concrete van het beeld, volgt het abstracte van het denken. Zo zijn deze stukken dus een fijne kruisbestuiving van literatuur en filosofie.

Het literaire wordt gekenmerkt door de metaforiek en de vele vergelijkingen. Zo vergelijkt Benjamin het lezen van romans met eten: ‘Romans bijvoorbeeld zijn er om verslonden te worden. Het lezen daarvan is wellust van de inlijving. Dat is geen invoeling.’ De ‘muze’ van de roman is volgens Benjamin dan ook ‘de keukenprinses’: ‘Zij tilt de wereld op uit haar onbewerkte staat om er iets eetbaars van te maken, om de wereld op smaak te brengen.’

Eén van de mooiste metaforen is de beginzin van het stuk over de zuid-Franse stad Marseille: ‘Marseille – geel, aangevreten zeehondengebit, waaruit het zilte water tussen de tanden door naar buiten stroomt.’ Deze abstractie maakt Benjamin concreet in het verloop van de tekst. De stukken over de steden, over Napels en Moskou en over Weimar en Parijs, zijn geen doorsnee reisverslagen. Het is geen verslag van Benjamins verblijf in die steden, zijn persoonlijke ervaringen en avonturen, maar eerder een duiding van het leven in de stad en een betekenis van deze ruimte. De langste tekst uit de bundel, het stuk over Moskou, is een summiere cultuur-historische studie van de Russische hoofdstad, waarin Benjamin tevens de positie van de literatuur in de Sovjet-Unie bespreekt en het leven in de Sovjet-Unie scherp analyseert:

Alle gedachten, alle dagen en alle levens liggen hier als het ware op een laboratoriumtafel. En als betrof het een metaal, waaruit men op allerlei mogelijke manieren een onbekende stof wil winnen, moeten zij tot uitputtens toe met zich laten experimenteren. Geen organisme, geen organisatie kan zich aan deze procedure onttrekken.

Door menig abstracte passages en de soms ingewikkelde zinsconstructies zijn deze stukken van Benjamin niet altijd even makkelijk; de teksten uit Denkbeelden zijn niet geschikt om te lezen in een overvolle treincoupé. Voor een trip met de trein kan men volgens Benjamin het beste een misdaadroman lezen. In ‘Misdaadromans, op reis’ gaat het om de vraag wat de reis de lezer biedt; door de cadans is de trein de plek bij uitstek om de misdaadroman te verslinden, om deze in te lijven.

Het mooiste stuk is het autobiografische essay ‘Ik pak mijn bibliotheek uit’ een toespraak die Benjamin hield over het verzamelen van boeken. Het is liefdevolle filosofie; algemene overpeinzingen over het verzamelen worden afgewisseld met Benjamins persoonlijke herinneringen over zijn eigen boeken, bijvoorbeeld zijn aankoop van een bijzonder exemplaar van Peau de chagrin van Honoré de Balzac. Volgens Benjamin is ‘het bestaan van de verzamelaar dialectisch gespannen tussen de polen van de wanorde en van de orde.’ De verzamelaar verhoudt zich niet tot de dingen, tot zijn verzamelde objecten, vanwege de functionele waarde. Het genot van de verzamelaar ‘bestaat eruit om elk afzonderlijk voorwerp in te sluiten in een tovercirkel’.

Wat in deze bundel is samengebracht zijn talige beelden die tevens het spoor tonen van het denken. En zo is Benjamin volgens zijn eigen omschrijving een voortreffelijke auteur: ‘De goede schrijver zegt niet meer dan hij denkt. En dat maakt veel uit. Het formuleren is namelijk niet alleen de uitdrukking, maar ook de realisering van het denken.’

Koen Schouwenburg

Walter Benjamin – Denkbeelden. Vertaald door Michel van Nieuwstadt. Van Tilt. 163 blz. €19,95.

Deze recensie stond eerder in het Friesch Dagblad van 29 juli 2017

Op Tzum verscheen eerder dit stuk over Denkbeelden.