Dag 3 van De avonden — we hebben het dan over dinsdag 24 december 1946 — begint om twaalf uur. Het is middagpauze, Frits heeft drie kwartier vrij tussen de werktijden. Hij besteedt die tijd om een cadeautje uit te zoeken voor Hansje van Jaap die vandaag één jaar geworden is. Frits gaat eerst in warenhuis Het Wespennest kijken. Zijn oog valt op een metalen drinkbekertje dat ‘achttien gulden en vijfenzeventig cent’ kost. In het Presentenhuis even verderop ziet Frits hetzelfde bekertje voor ‘acht en een halve gulden’, kennelijk nog te duur. In een zaak met rijwielartikelen vindt hij ten slotte zo’n zelfde soort bekertje dat maar ‘één gulden en tien cent’ kost. Dan kan er ook nog wel een bordje van ‘één gulden en twintig cent’ bij. Zo is Frits voor twee gulden dertig bijna klaar.

Bijna, want in een broodjeswinkel in een morsige straat zegt hij tegen de bediende: ‘Geef mij drie repen.’ De bediende duwt het gevraagde, na voorzichtig rondkijken, in Frits’ zak. Een transactie waarbij geen geld wordt uitgewisseld. Wat weet Frits van die bediende dat die voor hem uit de winkel waar hij werkt repen chocola steelt?

Terug op kantoor geeft Frits de goedkoopste reep aan Pim, een vrouwelijke collega ‘van omtrent dertig jaar’. Frits zegt dan: ‘Het is heel duur, ze hadden ook goedkopere; maar ik dacht, het is voor Pim, dus het beste is nog maar net goed genoeg.’

Zo leren we Frits kennen als leugenaar. Tegen zijn moeder zegt hij desgevraagd dat hij de repen heeft gekocht. Even verderop ontpopt hij zich als eigenwijze hork die niet naar de goede raad van zijn moeder wil luisteren. Ze wil voor hem de vlekjes van de metalen voorwerpen met zeepsop wegpoetsen, maar Frits wil ze eraf schuren. Hij doet dat, waardoor de presentjes ‘mat van tint [waren] geworden, bezaaid met krassen.’ ‘De schurft,’ zegt hij. Zijn moeder zegt: ‘Dat komt, omdat je zo’n sekreet bent, dat nooit naar iemand wil luisteren.’

Nee, gezellig wordt het in De avonden niet.

De scène waarin Frits het bordje en het bekertje verrinneweert, is hilarisch en pijnlijk tegelijk. Een andere hilarische scène is die waarin tijdens het eten het licht uitvalt en vader niet weet waar de gulden in de meter moet. ‘Dat is nu een intellectueel,’ zegt moeder. De maaltijd bestaat uit erwtensoep, vlees, aardappelen en koolraap.

Na het eten brengt Frits een bezoek aan Jaap en Joosje, de ouders van Hansje. Het valt de lezer anno 2017 op dat hij daar al vroeg in de avond aanbelt. Als hij voor het eerst op zijn horloge kijkt, is het kwart voor acht, maar hij heeft dan al het bordje en de beker afgegeven, met de appel die hij erbij had ingepakt en de twee (gratis) repen chocolade. De suikerklontjes die zijn moeder voor het jarige kind had meegegeven (suikerklontjes!), heeft hij in zijn zak gehouden. Er heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Joosje, de aanwezige tante Stien en Frits. (Jaap heeft een vergadering en eet buiten de deur.) Hoe dan ook, Frits begon zijn verjaardagsbezoek naar huidige maatstaven aan de vroege kant.

Om ‘twintig voor tien’ komt Jaap thuis. Rond kwart over elf gaat Frits naar huis. Zijn bezoek heeft alles bij elkaar zo’n vier uur geduurd en meer dan koffie is er niet gedronken. Dat hoor je tegenwoordig ook niet meer.

Frits en Jaap voeren onzinnige gesprekken. Over de dagen van de week. Jaap vindt dinsdag ‘na maandag wel de rotste dag van de week, maar het is feitelijk een zaterdag, want morgen is het eerste kerstdag.’ In 1946 viel 24 december inderdaad op een dinsdag. Omdat eerste kerstdag in 2017 op een maandag valt, is het deze zondag, de filosofie van Jaap volgend, dus ‘feitelijk een zaterdag’.

Ook nemen de twee met pervers plezier allerlei aandoeningen door: kaalheid natuurlijk (Frits’ absoluut favoriete onderwerp dat in alle hoofdstukken tot nu aan bod kwam), maar ook te hoge en te lage bloeddruk, bochels, blindheid. (In hoofdstuk II komt iemand voor die door zijn schouderbladen te manipuleren een bult kan maken. Eerder, toen Jaap nog niet thuis was, ging het gesprek met Joosje en tante Stien over kanker. ‘[…] dat vegetarisch eten gezonder is, dat geloof ik stellig,’ zegt Frits. ‘Het is zeker, dat veel eten, avonds laat eten en vlees eten schadelijk is.’ Tussendoor denkt hij: ‘Jezus, hoe kom ik hier vandaan?’ Later die avond denkt hij nog: ‘Wat een avond. Waar is het einde?’

Zo schetst de 23-jarige schrijver van De avonden langzaamaan het beeld van de misfit die Frits van Egters is. Juist doordat Reve zo precies is in zijn beschrijvingen, valt het op dat hij ook dingen te raden laat. Wie is die bediende in die broodwinkel, wat is er met hem, wat is er tussen hem en Frits? Wie is Arend Wortel die onverwacht bij Jaap en Joosje op bezoek komt in gezelschap van een voortdurend glimlachende vrouw en herhaalde malen vraagt: ‘Zijn we welkom?’

Uit het tweede hoofdstuk is me wat dat betreft een zeehond bijgebleven: ‘[…] god god, wat hebben we toen gelachen, met die zeehond. Het is een oude zeehond.’ Reve heldert deze  mededeling niet op. Wel voert hij nog een jongeman op die Tafelmaker heet en tegen Frits zegt: ‘Zo, oude zeehond.’

Opvallend is verder dat de lezer alleen wordt geïnformeerd over het verloop van de dag buiten Frits’ kantooruren (behalve die korte passage met Pim). Dat was in het tweede hoofdstuk ook al zo trouwens. Wat hij op kantoor doet, blijft in nevelen gehuld; we weten niet eens wat voor kantoor het precies is.

Wat we wel weten, is dat Gerard Reve vanaf mei 1945 op de redactie van Het Parool werkte. Hij was dus geen kantoorklerk, zoals de naar hem gemodelleerde Frits van Egters, maar journalist toen hij van eind 1946 tot medio mei 1947 in het ouderlijk huis aan de Josef Israelskade (de Schilderskade in het boek) aan De avonden werkte. Karel van het Reve heeft in 1980 tegen Ischa Meijer gezegd dat in De avonden alles precies is beschreven zoals het was, maar dat gaat dus niet op voor de manier waarop Frits/Gerard zijn geld verdiende.

Morgen het vierde hoofdstuk.