Afgelopen vrijdag besprak Obe Alkema de genomineerden voor VSB Poëzieprijs in NRC Handelsblad. Nou ja, bespreken, Alkema was het duidelijk niet eens met de jury, want hij gaf vier ballen aan Marije Langelaar, drie aan Tonnus Oosterhoff, twee aan Joost Baars en Charlotte van den Broeck en had er tenslotte nog één over voor Mieke van Zonneveld. Schrijft Alkema verfrissende, gedurfde kritieken of maakt hij er zich jantje-van-leiden van af? Op Facebook reageerde Joost Baars en in zijn kielzog een stoet collega-dichters.

Goed, ik deel dit niet omdat ik behoefte heb aan steunbetuigingen of zo, maar ik deel nu eenmaal alles, dus dan ook deze. En het staat natuurlijk iedereen vrij om zijn eigen gedachten bij mijn bundel te hebben, daar is ie voor. Ik heb ook nooit een bundel willen maken die iedereen mooi vond. Maar één ding moet me wel van het hart. Gerbrandy was ook kritisch, en ik was het natuurlijk niet met hem eens, maar hij was kritisch op basis van een doorwrocht idee van wat poëzie moet zijn, en na wat duidelijk grondige lezing was. Daarom was dat toch een mooi stuk. Daarvan is hier geen sprake. Het maakt me treurig dat dit soort flierefluiterig aangehangen vroeg-twintigste eeuws modernisme, gecombineerd met een totaal gebrek aan leesbereidheid, tegenwoordig moet doorgaan voor ‘progressief’.

Oh, nog één ding, en daarna houd ik erover op. Het is ook niet mijn bedoeling om een stammenstrijd te creëren. Zo’n stammenstrijd veronderstelt twee grondig ontwikkelde opvattingen die tegenover elkaar staan. Maar ik zie hier alleen maar leegte. Naar aanleiding van dit stuk en mijn reactie daarop zou je Obe kunnen indelen bij de ‘experimentelen’ en mij bij de ’traditionelen’. Maar in mijn werk zit net zo veel Cage als Keats. Als je Hopkins als ‘barok’ wegzet, dan weet je duidelijk niet dat zelfs de bezorger van zijn werk (en beste vriend) zijn gedichten niet te pruimen vond omdat ze veel te experimenteel waren. Pas door experimentele dichters in de twintigste eeuw werd hij op waarde geschat. En nog niet eens helemaal, want wat er in Hopkins’ poëtica ook al besloten ligt, is hoe dat streven naar vooruitgang, dat streven naar het ultieme, die eindeloze bereidheid tot zelfkritiek en openheid, zich ook weer kan stollen in iets dat zijn eigen uitgangspunten volkomen ondergraaft. Iets waarvan dit stuk een voorbeeld is. Dat dichters ‘de taal’ (die niet bestaat) moeten vernieuwen, is prietpraat uit een schoolboekje waarin experimentalisme keurig en voor iedereen begrijpbaar wordt gekaderd. In zo’n opvatting zijn wij de Daan Rosegaardes van de taal. Technologische vernieuwing, en het komt allemaal goed. D66-retoriek is het.

Baars kreeg onder meer bijval van Samuel Vriezen:

Obe is aan zulke ideologische articulatie nog niet eens aan toegekomen. Ik vind het altijd nogal een straffe figuur, om regels te citeren die dan vanzelfsprekend van grote truttigheid moeten getuigen, terwijl ik er met de slechtste wil van de wereld nog geen truttigheid in terugvindt. Dan heb je gewoon je huiswerk niet gedaan.

Jos van Hest vraagt zich af of Alkema de tekst van Van Zonneveld wel goed gelezen heeft:

Gister gelezen in de NRC en ik werd er beroerd van. Begin van de sloddertekst van Obe Alkema in de NRC van 19 januari over de bundel van Mieke van Zonneveld: “In 2014 won Mieke van Zonneveld met het gedicht ‘Nee’ de Turing Gedichtenwedstrijd. Dat gedicht bevindt zich in het midden van haar debuut Leger, waarin we het ziektetraject van de dichter volgen: ‘Je voedt me / kankerfolders en ik proef de woorden niet.’ ” Dat laatste citaat komt niet uit het gedicht ‘Nee’, maar uit ‘La belle indifférence’. Als die O.A. goed had kunnen lezen, had hij kunnen begrijpen dat dat gedicht helemaal niet gaat over ‘het ziektetraject van de dichter’, maar over de vader van de ik-figuur die lijdt aan prostaatkanker.

Mieke van Zonneveld zelf was ook nogal verbaasd:

Dat vond ik ook al eigenaardig, Jos! Ik las toevallig een jaar geleden een recensie van die Obe over het debuut van Idwer de la Parra, dat ik toen net gelezen had, en vroeg me toen al af of die jongen eigenlijk wel nauwkeurig gelezen had.

Maarten Buser:

Obe overschat zichzelf behoorlijk. Wat meer bescheidenheid zou hem sieren.

Collega-criticus en dichter Piet Gerbrandy heeft nog wel een advies:

Hij zou grondig gecoacht moeten worden, door een strenge redacteur.

Man I can understand how it might be / Kinda hard to love a girl like me

Een bericht gedeeld door o.a. (@obeandthemachine) op