Dol op claxonneren

Je polemisch verhouden tot de wereld, zoals de magister uit Kopenhagen, een van mijn leraren, schreef te doen – misschien ook voor voor anderen om serieus te nemen, omdat hij een van de meest serieuze schrijvers was; ook de ironie nam hij serieus, de enige manier om ironie te begrijpen en te bedrijven – impliceert wellicht niet zozeer een wereldverzaking, waarbij men zich terugtrekt uit de wereld, als wel een weigering je te laten regeren door die ‘wereld’. Polemiek is afgeleid van het Griekse woord voor ‘oorlog’ en men zou, omdat er sprake was van een hoger doel, de eeuwigheid, van een ‘heilige oorlog’ kunnen spreken – in het geval van de zachtaardige magister was er niet alleen verzet, maar ook een aanval; op het einde van zijn leven opende hij het vuur op het officiële christendom, waaraan moet worden toegevoegd dat als hij tegenwoordig had geleefd hij misschien wel het officiële christendom zou hebben verdedigd aangezien we in nihilistische tijden leven en de kerk, zowel de katholieke als de protestantse, alleen al als het gaat om het officiële standpunt inzake vluchtelingen, humaniteit propageren, terwijl nogal wat politieke, en dus maatschappelijke krachten alle humaniteit om zeep willen helpen en uitsluitend geloven in haat en egoïsme.

Zoals bekend is het concept van de heilige oorlog maar al te vaak gebruikt als dekmantel om politieke, dat wil zeggen al te menselijke, beter gezegd laaghartige doelen te bereiken, misbruikt dus, maar een heilige oorlog is misschien geen contradictio in terminis. Vermoedelijk zal iemand die een spiritueel pad wil volgen zich moeten voorbereiden op een oorlog – tegen zichzelf. Alle religieuze levensbeschouwingen komen daar eigenlijk op neer: de strijd tegen het ego. Zou dat niet de ware apocalyptische oorlog kunnen zijn? Om jezelf te overwinnen is het vermoedelijk zaak niet je ogen te richten op de wereld, je daartoe als een slaaf te verhouden – de wereld streeft niet naar het hogere, maar naar het laag-bij-de-grondse – maar ze naar binnen te keren om daar al het menselijke volledig uit te roeien. Geen oorlog wordt gewonnen zonder slag of stoot, net als alle reguliere oorlogen zal de oorlog tegen jezelf iets verschrikkelijks zijn, maar een verschil is dat een overwinning misschien niet vergankelijk van aard is. De strijd kan ook makkelijk een paar jaar duren, dunkt me, een overeenkomst met uiterlijke oorlogen, maar, en dat is het essentiële verschil: een innerlijke oorlog zal wellicht leven schenken, terwijl een uiterlijke oorlog slechts dood en verderf zaait, goed te zien in het schilderij van Dalí in het Boijmans getiteld ‘Het gezicht van de oorlog’. Paradoxaal genoeg, naar het schijnt, is dat degene die een oorlog voert tegen zichzelf in de wereld zal willen strijden voor medemenselijkheid, wat geen paradox is. In de wereld regeert namelijk niet de medemenselijkheid, wat wil zeggen redelijkheid en liefde, maar beestachtigheid en haat – een definitie van een mens is een wezen dat zich graag God waant, leidend tot beestachtigheid. Verscheuren is de norm, en altijd weer zal beestachtigheid de weg naar het politieke podium vinden, de mens is er dol op, want dan hoeft hij zich niet te schamen. Als de enige apocalyptische oorlog die tegen jezelf is, is die van alle tijden, maar degenen die geloven in een klassieke Apocalyps leven wat dat aangaat in interessante tijden. In zijn reactie op de recente gebeurtenissen in Florida betoonde Donald Trump zich een engel van licht. Erg geloofwaardig was het niet uit de mond van iemand die zich erop toelegt om zijn laaghartige verbale uitwerpselen (‘shithole-countries’) met de wereld te delen. Geluk bij een ongeluk, het bezoek aan de nabestaanden kan Trump prachtig combineren met een heerlijk golfweekend.

Een politieke machinerie is misschien per definitie beestachtig, vooral als bezit in het geding is en dat is altijd in het geding. Van de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog wist ik weinig tot Nachtpassagier van Maurice Pons, dat eind vorig jaar verscheen. In haar nawoord bij Pons’ kafkaëske roman De seizoenen, die zo’n tien jaar geleden werd uitgegeven door Coppens & Frenks en afgelopen week gelukkig opnieuw werd uitgegeven door Vleugels, schrijft vertaalster Mirjam de Veth dat Pons door de oorlog in Algerije zijn onschuld verloor: ‘Waren Métrobate en Virginales nog poëtisch en vanuit het perspectief van de kindertijd geschreven, nu komen geweld en kwaad zijn leven en zijn werk binnen.’ In Le Cordonnier Aristote uit 1958 zegt een vriendin van een jonge schrijver dat de Franse schrijvers zich moeten schamen, aangezien ze ‘pingpong spelen, terwijl de Rosenbergs op de elektrische stoel gezet worden.’ In 1960 zou Pons het Manifeste des 121 ondertekenen, waarmee men ‘het gedrag van Fransen die het hun plicht achten hulp en bescherming te bieden aan onderdrukte Algerijnen’ wilde ondersteunen. De ondertekenaars worden gearresteerd en verliezen banen bij de overheid, kunstenaars worden geboycot. In datzelfde jaar verschijnt het politiek zwaar geladen Nachtpassagier, een novelle over een ‘kofferdrager’, iemand die geld smokkelt voor de Algerijnse zaak. Zwaar geladen, maar achteloos verteld, letterlijk en figuurlijk.

De man die deze kofferdrager een lift geeft naar de Jura, is niet geëngageerd, integendeel, maar hij heeft hem meegenomen op verzoek van een vriendin. Weliswaar speelt hij geen pingpong, voor zover we weten, maar we weten wel dat hij van claxonneren houdt. Bij een monument langs de weg, een obelisk ter herinnering aan de ontmoeting tussen Lodewijk XV en Marie Leszczyńska, zegt hij: ‘In het voorbijgaan groette ik met een flinke duw op de claxon. Zo bewijs ik eer aan de geschiedenis en de liefde. Maar eigenlijk ben ik dol op claxonneren. Ik grijp iedere gelegenheid aan.’ Ter ere van de ‘natuurkenner’ Buffon zal hij in het plaatsje Buffon ‘twee keer luid in het donker’ toeteren. Later meldt hij dat hij een hoogtemeter in zijn auto heeft gemonteerd aangezien ‘niets zo opwindend’ is als de ‘geleidelijke veranderingen in hoogte’. Dol zijn op claxonneren en een hoogtemeter als het ultieme, metaforen voor naïviteit, wat me herinnerde aan een autorit door het binnenland van Uruguay op weg naar Minas in de zomer van 2015, waarbij de Uruguayaanse bestuurder, naast wie ik zat, naar alles en iedereen toeterde, maar dat was dadaïsme; als je in een land onder een dictatuur hebt geleefd, ook al ken je het alleen uit verhalen van je ouders, beter gezegd uit hun stilzwijgen, kun je niet meer naïef zijn.

De automobilist, Georges, is schrijver van korte verhalen en op weg naar de filmset waar een scenario dat is gebaseerd op een van zijn verhalen getiteld Mademoiselle Hermeline zal worden verfilmd door een vriend. Zijn medepassagier wil weten waarom het wordt opgenomen in de Jura, want het verhaal was elders gesitueerd. De schrijver zegt: ‘Het gaat over sparren.’ Waarop de ander vraagt: ‘Maar uw verhaal ging over sparren?’ ‘Helemaal niet,’ antwoordt de schrijver, ‘in de Indre groeien vooral eiken en beuken. Maar voor Roger is mijn verhaal vooral een voorwendsel om sparren te filmen. Overal waar hij las: bomen, bossen, onderhout, daar zag hij sparren. Hij is dol op sparren.’ Zijn reisgenoot maakt hem echter langzamerhand duidelijk dat hij een van de ‘half miljoen gijzelaars’ in Frankrijk is, een ‘afgevaardigde’ van een land, dat in oorlog is met het land van de bestuurder. In de Volkskrant schreef Wineke de Boer dat de actualiteit van deze novelle ‘een tragische bonus’ is, waarmee ze waarschijnlijk doelt op de uitspraak van de Algerijn dat zij ‘voor de mensen min of meer allemaal moordenaars zijn’, terroristen. Koen Schouwenburg sprak onlangs hier op Tzum naar aanleiding van deze novelle van ‘tweederangs burgers’. Ja, er is een ongewapende maar vuile oorlog gaande tegen moslims, aan de man gebracht als heilige oorlog – ik verloor mijn onschuld zo rond het tijdperk-Fortuyn. Als de enige heilige oorlog die tegen jezelf is, dan zijn Wilders, Baudet niet alleen roeptoeters voor een publiek dat vermoedelijk dol is op claxonneren – échte Nederlanders zijn dol op claxonneren – maar vooral valse profeten.

Johannes van der Sluis

Maurice Pons – Nachtpassagier. Vertaald uit het Frans door Mirjam de Veth. Vleugels, Bleiswijk. 96 blz. € 20.

(Afbeelding: Wikimedia commons)