Een van zelfspot doordesemd romandebuut

De roemlozen van Justine le Clercq is een opmerkelijk romandebuut. Het is geestig en consistent en laat op overtuigende wijze zien dat hoe een mens zich ook inspant voor eigen of andermans geluk, mislukking altijd op de loer ligt. Zelfs het te boven komen van eerdere mislukkingen geeft geen garantie voor de toekomst. 

De schrijfster werd (in 1967) geboren ‘in een beschaafd Haags kunstenaarsmilieu’, zoals we lezen op het achterplat. Haar hoofdpersonage, Titine Clement, heeft die achtergrond met haar gemeen. Eén keer gebruikt zij het woord ‘vader’, alle andere keren dat haar verwekker ter sprake komt, noemt zij hem ‘de beroemde kunstenaar’, wat iets zegt over de afstand tussen ouders en kind. Met dat ‘beroemde’ valt het ondanks een vermelding in de encyclopedie trouwens ook nogal mee, maar aan pretenties ontbreekt het de schilder en zijn vrouw, tevens zijn muze, niet.

Wieteke van Dort, Paul van Vliet, Frédéric Bastet en Gerrit Kouwenaar zijn er kind aan huis en alle bezoekers krijgen op enig moment de benen dan wel de borsten van Moema te zien die door de beroemde kunstenaar op al zijn doeken zijn vereeuwigd. Terwijl vader en moeder met volle teugen (champagne vooral) genieten van het kunstenaarsbestaan, rest er voor Titine en haar jongere broertje Roche de schaamte. Wat ze tekortkomen aan liefde, wordt gecompenseerd met hun uitdossing die enkele keren per jaar wordt betrokken van Maison de Bonneterie.

Titine, de ik-figuur, vertelt haar verhaal als ze tegen de veertig loopt. Ze heeft dan haar drugsverslaving overwonnen. Ze schrijft korte verhalen en ze werkt aan het scenario voor een film over Sri Lanka ten tijde van de tsunami. Ook deze elementen deelt het romanpersonage met de schrijfster. In het Haagse Straatnieuws publiceerde Le Clercq een feuilleton. Het was nota bene Arnon Grunberg die haar verhaal ‘Nieuwe ronde’ uitriep tot het beste korte verhaal van een masterclass voor beginnende schrijvers.

‘Daar is hij weer, dacht ik. De drang van mensen om hun verhaal te vertellen en te bewaren,’ zegt Titine over de filmmaakster die haar vroeg een scenario te schrijven. ‘Dat tomeloze verlangen je leven te bewaren, te ontdoen van eindigheid, te poederen, net zolang tot je leven gebalsemd is, tot de mensen erlangs kunnen lopen om het te bewonderen — via een boek, een film, een foto, desnoods YouTube. Jammer dat ik ook wilde balsemen.’

Van dit soort zelfspot is De roemlozen doordesemd. Dat is een verademing, want in te veel romans wordt met ironie gekeken naar de wereld, naar anderen; kennelijk kunnen maar weinig hedendaagse schrijvers het ironische van hun eigen leven en streven inzien.

Titine omringt zich met figuren die op hun manier net zo monomaan zijn als zij: een beeldhouwer van half-Portugese komaf, de filmmaakster. Ze luisteren nauwelijks naar elkaar, ze kunnen zich niet hechten, maar ze hebben wel die drang om hun leven te balsemen. Dat ze zich daarbij niet kunnen losmaken van hun persoonlijke geschiedenis, is hun tragiek. In het geval van Titine hebben haar verleden van spuiten en slikken en haar lichaam als gevolg daarvan een lelijke verrassing in petto. Een virus vreet haar lever op, de arts geeft haar nog een jaar of vijftien.

Dan slaat het verval overal toe: de vader is dement, de beeldhouwer zit in een psychiatrische kliniek; roemloos komt ieder aan zijn einde voordat al die grootse ambities ten uitvoer zijn gebracht. ‘Als het nu niet gebeurt, dan is het voorbij.’

Een somber boek? Welnee! Zelden is dit treurigmakend besef zo vrolijk opgeschreven als Justine le Clercq heeft gedaan. Dat levert pareltjes op als: ‘provinciekapsel’, ‘drank in een mok is als een vrouw in een broekrok’, ‘zo’n dorp dat bewijst dat God zich in elk geval niet met architectuur bemoeit’. De roemlozen is een fraai debuut.

Frank van Dijl

Justine le Clercq – De roemlozen. Podium, 2011.

Deze recensie verscheen eerder in HP / De Tijd, 5 maart 2011. Lees hier de recensie van Krimp, de nieuwe roman van Justine le Clercq.