Zo hard als een winegum

‘Laten we iets kapotmaken,’ zegt Vikki in het eerste deel van Laura van der Haars debuutroman Het wolfgetal. De naamloze ik-persoon valt haar bij, gevolgd door een zacht ‘sorry’. De innige vriendschap tussen de twee jonge pubermeiden vormt de kern van deze roman. De verteller wordt aangetrokken tot het avontuurlijke karakter van Vikki en daardoor meer en meer meegesleurd in een claustrofobische relatie die grenst aan verliefdheid. Al snel heeft de lezer door dat Vikki’s baldadigheid gevaarlijker en destructiever is dan puberaal kattenkwaad.

Van der Haar (1982) wisselt korte hoofdstukken af met zinnen uit een autopsierapport, waardoor het direct duidelijk is dat er iets duisters staat te gebeuren. Tussen lugubere zinnen als ‘Er was sprake van opzwellen van gelaat en buik met lichte vorming van lijkenwas,’ lummelen de twee hartsvriendinnen door hun eindeloze jeugd: ze experimenteren met jongens en drank, haten iedereen en ruziën met hun ouders. De verteller heeft voornamelijk onenigheid over haar hartsvriendin met haar moeder, waarna die zucht: ‘Vikki kan zich ook best weleens aan jou aanpassen soms.’ Terwijl Vikki daarentegen na een heftige ruzie haar moeder aan het bed vastbindt.

Wanneer de twee vriendin gescheiden worden, omdat de verteller samen met hun klasgenootje Margje naar het lyceum gaat en Vikki naar de mavo, worden de rafelranden van Vikki steeds zichtbaarder. Ze gedraagt zich jaloers en manipulatief: ‘Zonder “hoi met Vikki” te zeggen vraagt ze of mijn kut naar vis stinkt en ik roep hoe ze daar nou weer bij komt. “Dat zegt Margje.”’ Toch blijven de meiden elkaar na schooltijd voortdurend opzoeken. Waar de aantrekkingskracht van Vikki eerst nog onschuldig leek, besef je steeds meer hoe erg de verteller meegezogen wordt in de gewelddadige wereld van haar vriendin.

Het wolfgetal speelt zich af eind jaren negentig in een provinciestad waarvan het achterland uitloopt in een plassengebied. De plassen vormen regelmatig een dreigend decor, maar geven daardoor ook te veel weg van het plot. Van der Haar strooit met zoveel verwijzingen naar de fatale gebeurtenis dat de spanning snel weg is en de ontknoping tegenvalt. De kracht van haar werk ligt in de trip down memory lane. Van der Haar weet de puberwereld haarfijn te beschrijven: hoe cool het was om bessenlikeur, ‘bessen’ te noemen of hoe stuntelig de eerste seksuele ervaringen verliepen. Ze is grappig als ze een piemel ‘zo hard als een winegum’ noemt en teder wanneer ze de liefde van de verteller voor Vikki beschrijft: ‘Ze heeft beide armen om me heen en dat is fijn. Ze ruikt ontzettend naar wie ze is en ook dat is fijn.’

Van der Haar’s stijl is doorspekt van zintuigelijke observaties, metaforen en verwijzingen. Het komt dan ook niet als een verrassing dat ze in 2014 debuteerde als dichter. Ze zoomt in op het alledaagse: het uitzicht vanuit het keukenraam wordt uitgebreid beschreven, maar ook de remsporen in een jongensboxer of de details van een lichaam na de verdrinkingsdood. Het effect hiervan is wisselend: soms zorgen de beschrijvingen voor rake passages, andere keren is het onsmakelijk en gaan de paginalange uitweidingen tegenstaan. Toch zijn sommige zinnen pareltjes, bijvoorbeeld als Vikki lieveheersbeestjes aan doornen rijgt en vraagt: ‘Is het je weleens opgevallen dat lieveheersbeestjes zo mooi doodgaan?’ Met deze eenvoudige zin weet de schrijfster niet alleen de nadruk te leggen op Vikki’s duistere kant, maar ook op het meisje in haar dat met een scherp oog naar de wereld kijkt en opzoek is naar een restje liefde en schoonheid in een geharde omgeving.

Nadat er uiteindelijk duidelijk wordt wat er gebeurd is (al blijft er enige twijfel bestaan omtrent de precieze omstandigheden), beschrijft Van der Haar de nasleep daarvan in de tweede helft van haar vuistdikke roman. Hoewel haar taal hier sterker tot zijn recht komt en er minder sprake is van effectbejag door choquerende beschrijvingen, leest het tweede deel alsof ze de eindjes haastig aan elkaar probeert te knoppen. De vriendschap ontploft, zoals te verwachten was bij een explosief karakter als Vikki, maar de pijn die dat veroorzaakt komt niet echt binnen bij de lezer. Nog even snel wordt in een korte passage de titel van de roman verklaard. Het wolfgetal is de grootheid die het aantal zonnevlekken meet op de oppervlakte van de zon. Als de verteller een telescoop op haar kamer krijgt, vertelt haar vader haar dat ze er niet mee op de zon mag richten om het aantal zonnevlekken te tellen. Vervolgens beklaagt ze zich dat de maan en sterren ‘wel zo ongeveer de allersaaiste dingen zijn om naar te kijken.’ De symboliek ligt er regelmatig net iets té dik bovenop, waardoor het boek in zijn geheel moeizaam aanvoelt.

Van der Haar weet vakkundig van archetypische meisje als Vikki geen karikatuur te maken. Ondanks haar slechte invloed op de verteller, haar voortdurende gescheld en gewelddadige neigingen voel je medelijden met het kind dat thuis verwaarloosd wordt en verlangt naar de onvoorwaardelijke liefde van haar beste vriendin. In het verhaal ontbreekt echter de diepgang die je verwacht bij het aansnijden van deze thematiek. Naast Vikki zijn alle andere personages eendimensionaal: de ouders van de verteller, Margje die haar nieuwe fiets elke keer na gebruik braaf oppoetst met een doekje, en de rits jongens die voorbijkomen en allemaal zelfverzekerd en ervaren zijn op seksueel gebied. Er ontbreken frisse inzichten of originele gebeurtenissen: alles is vooral heel herkenbaar.

Kinha de Almeida Guimarães

Laura van der Haar – Het wolfgetal. Podium, Amsterdam. 400 blz. € 19,99.