Een geslaagde mislukking

Bij welk literair genre moet je Het zakboekje van het pijnboombos van de Franse dichter Francis Ponge (1899-1988) indelen? Een dichtbundel is het niet. Het boek bestaat namelijk uit een verzameling aantekeningen en een aantal aanzetten tot poëzie (‘varianten’) die Ponge uiteindelijk opgeeft. Tot slot volgen nog enkele brieven over het onderwerp.

We schrijven augustus 1940. Francis Ponge bevindt zich in La Suchère, een onooglijk dorp in de Auvergne, en maakt er wandelingen in een pijnboombos. Hij voelt de muze naderen en begint aantekeningen te maken. Eerst probeert de dichter tastend, zoekend, met fluwelen handschoenen het terrein te verkennen. Zijn aantekeningen over de dennen zijn vrij nuchter: ‘Kaal zijn ze. Zonder lage takken. Er is geen wanorde, geen warboel van lianen, niets wat hindert.’

Naarmate de dagen vorderen, lijkt het alsof Ponge zijn dichtregels aarzelend vorm probeert te geven, met rigoureuze commentaar op zijn eigen woordkeuze: ‘Robuust is toepasselijk voor een andere boomsoort, al is de pijnboom dat toch ook, hoewel die als geen andere boom buigt zonder te knakken…’ Hij blijft aandachtig observeren, neemt de kruin, de naalden, de schors van de bomen aandachtig in zich op, zelfs de insecten ontsnappen niet aan zijn aandacht. Hij schept vertrouwen: ‘Ik geloof dat ik het ware genot van het pijnboombos begin te vatten.’

Francis Ponge resumeert, herformuleert en blijft zoeken tot de twijfel toeslaat. Hij moet zijn meerdere erkennen in grote voorgangers en desavoueert zijn eigen aantekeningen: ‘Ik kwam de namen van Apollinaire en Léon-Paul Fargue weer tegen… en ik schaam me voor de schoolsheid van mijn kijk: gespeend van plezier, gespeend van originaliteit. Alleen dat naar buiten brengen wat alleen ik kan zeggen. – Ik heb net mijn aantekeningen over het pijnboombos herlezen. Er staat weinig in wat waard is bewaard te worden.’ Ziet hij door de bomen het bos niet meer? Vertwijfeld aanroept hij ze: ‘Kom tevoorschijn, pijnboombossen, kom tevoorschijn in de taal. Men kent jullie niet. – Kom met jullie formulering. – Jullie zijn F. Ponge niet voor niets opgevallen…’

Als ‘dichter van de dingen’ had Ponge al ervaring met het observeren van levenloze objecten om tot hun ‘essentie’ te proberen komen, maar met dit vervloekte bos wilde het maar niet lukken. Een vijftiental varianten van een strofe later is zijn conclusie onverbiddelijk: ‘Dit is allemaal niet wat het zijn moet. Wat ben ik opgeschoten met die 16 bladzijden en in deze tien dagen? – Niets bijzonders voor de moeite die het me gekost heeft.’

Is dit het relaas van een mislukt gedicht? Dat valt nog te bekijken. Is het wel het bos dat zich niet laat verwoorden ‘na een eeuwigheid van uitdrukkingsloosheid in de stomme wereld’? De blokkade duidt misschien niet op het onvermogen, maar op de onwil van de dichter: ‘Het is alleen niet mijn bedoeling een gedicht te schrijven, maar om verder te komen met de kennis en de uitdrukking van het pijnboombos, en daar iets voor mezelf mee te winnen – in plaats van me hoofdbrekens te bezorgen en mijn tijd te verknoeien zoals ik dat gedaan heb.’ Nog explicieter wordt hij in brieven aan zijn vrienden: ‘Je bent er nu van op de hoogte dat het, van mij uit gezien, volstrekt niet gaat om de geboorte van een gedicht, maar veeleer om een streven tegen de ‘poëzie’.’

En er is natuurlijk nog een prangende kwestie. Ponge verbleef in 1940 bijna twee maanden in La Suchère, op de vlucht voor de oorlog. Wie dicht er nu over een pijnboombos wanneer de wereld in brand staat en Frankrijk zucht onder de laars van nazi-Duitsland? Deze vraag deed ons teruggrijpen naar de inleiding van De Nederlandse poëzie van de twintigste en eenentwintigste eeuw in 1000 en enige gedichten, waarin bloemlezer Ilja Leonard Pfeijffer het volgende schreef:

Omdat vaak wordt gedacht dat poëzie tijdloos is of zou moeten zijn en omdat er in één moeite door van wordt uitgegaan dat tijdloze poëzie geen sporen mag vertonen van de tijd waarin zij is geschreven en in plaats daarvan bij voorkeur moet gaan over gierzwaluwen, korenvelden en universele gevoelens, worden gedichten die zich verhouden tot de politiek, de actualiteit en de smerige wereld buiten het gedicht meestal niet opgenomen in bloemlezingen als deze. Die onrechtvaardigheid heb ik hier rechtgezet. Want het tegendeel is waar. Een dichter die zijn ogen en oren wil sluiten voor de tijd en de wereld, moet wel van heel goede huize komen wil hij één enkel vers fabriceren dat niet bij voorbaat volslagen irrelevant is. Ik ben ze wel tegengekomen tijdens mijn onderzoek voor deze bloemlezing, gedichten uit de oorlogsjaren, om maar een voorbeeld te noemen, die hardnekkig volharden in feeërieke beschrijvingen van boterbloemen terwijl de bommenwerpers overvliegen. Dat soort poëzie is uiteindelijk gewoon onwaar. Die gedichten liegen omdat ze de waarheid verzwijgen. Dus ik heb de boterbloemen laten staan en de bommenwerpers opgenomen.

Is het werk van Francis Ponge onwaar? Had hij niet over een pijnboombos, maar over overvliegende bommenwerpers moeten dichten? Zou dat zelfs de reden kunnen zijn waarom het gedicht nooit van de grond kwam? Aan Ponges engagement lag het zeker niet. Al in 1937 werd hij lid van de communistische partij en tijdens de Tweede Wereldoorlog riskeerde hij zijn leven als lid van het Franse verzet. Lafheid valt hem dus onmogelijk verwijten. Misschien kan je Ponges houding in dit boek veeleer duiden als een tweeledige vorm van verzet en afwijzing, zowel van een oorlog en ideologie die hij actief heeft bestreden als van de talige onderwerping van een bos dat hem zo dierbaar was.

Daan Pieters

Francis Ponge – Het zakboekje van het pijnboombos. Vertaald uit het Frans en van een nawoord voorzien door Christian Hendrikx. Koppernik, Amsterdam. 72 blz. € 16,50.