Een queeste als metafoor voor het leven

Wanneer je als auteur met vier jeugdboeken meteen ook vier literaire prijzen wint – tweemaal een Zilveren Griffel, de Thea Beckmanprijs én een Vlag en Wimpel – kan je moeilijk nog als ‘beloftevol’ gecategoriseerd worden. En toch, zijn stilistische accuraatheid en psychologische diepgang ten spijt, behoort Dirk Weber niet meteen tot de jeugdliteraire canon. Daaraan is zijn schrijftempo waarschijnlijk niet vreemd; Webers debuut Kies mij! dateert al van 2005, zijn meest recente roman verscheen pas dit jaar. In tegenstelling tot eerder werk, waarin maatschappelijk relevante thema’s als adoptie (Kies mij!) en opgroeien in een sekte (Duivendrop) centraal stonden, speelt Naar de rand van de wereld zich in een niet nader bepaalde toekomst af.

Na de wereldbedreigende ‘Crisis’ en de daaropvolgende ‘Chaos’, ondertussen alweer ‘twee mensenlevens geleden’, kwam de grote Kentering; de bevolking leeft sindsdien in primitieve gemeenschappen, gekenmerkt door het ontbreken van kennis en techniek. De bewoners zijn ‘vrij en gelijk als broeders en zusters’, leven van de jacht en de landbouw. Dat mag een lovenswaardig opzet zijn, maar deze rudimentaire samenleving wordt eveneens begrensd door bindende ‘Afspraken’; zo blijven kinderen niet al te lang bij hun biologische moeder en mogen jongeren hun levensbestemming niet zelf kiezen. Dat zijn meteen interessante uitgangspunten die ruimschoots stof tot discussie oproepen. Helaas gaat Weber aan de kern van de zaak voorbij; hij poneert deze heikele items slechts, zonder ze verder tot boeiende maatschappelijke vraagstukken uit te werken. Abe plaatst weleens kritische vraagtekens bij de nieuwe wereldorde, maar verdedigt het maatschappelijk bestel net zo goed tegenover de recalcitrante Eli. Een definitief keerpunt treedt op wanneer twee dorpsgenoten van ‘verboden kennis’ verdacht worden, met een gruwelijke straf tot gevolg. Dat vormt de goedgekozen aanleiding voor vijf jongeren om weg te vluchten, ieder met z’n eigen beweegredenen. Voorlopig einddoel van hun tocht wordt Vrijburg, waar volgens de wat pedante Otto ‘alle kennis uit de wereld samenkomt’. Abe en Mila besluiten hem achterna te reizen, in het gezelschap van de zogenaamd ‘gekke’ Mels en Eli.

Weber beperkt zich niet tot een ééndimensionaal avonturenverhaal, maar verrast met een spannende en levensecht uitgewerkte queeste. Hoewel de auteur zich van cliché-ingrediënten bedient, zoals de gebruikelijke ergernissen onderweg, ontbering en ruzies incluis, verrijkt hij z’n plot met een achtervolgingsverhaal en subthema’s als wantrouwen en verraad. Ook de ware toedracht omtrent Abe’s betrokkenheid bij de vlucht blijft lang in het ongewisse. Als protagonist komt Abe overigens behoorlijk goed uit de verf; de andere personages krijgen daarentegen te weinig diepgang en ontstijgen ternauwernood het niveau van doorzichtige typetjes. Het is wel interessant om hun evolutie te volgen tijdens de vlucht, hoe ze deels hun menselijke identiteit verliezen en schichtig als opgejaagd wild ageren. De barre tocht fungeert zo als goedgekozen metafoor voor het leven zelf, een knappe vondst die Weber onnadrukkelijk als rode draad in z’n roman verwerkt. De uiteindelijke ontknoping stelt echter serieus teleur; het inderhaast afgehaspelde einde benadrukt te sterk de actualiteitswaarde van de roman. De ontreddering van de jongeren bij hun aankomst in een hun onbekende wereld loopt parallel aan de vluchtpogingen van burgers uit een dictatoriaal regime. Het is nog maar de vraag of het vijftal de moeizaam bedwongen vrijheid ook echt zal weten te waarderen. Hoewel deze passages een zeker potentieel bevatten, integreert Weber teveel onverwachte wendingen, die weliswaar voor een de nodige vaart zorgen, maar onvoldoende de magere uitwerking van deze technologische leefomgeving verhullen.

Stilistisch heeft Weber zich duidelijk verder bekwaamd sinds z’n vorige boek, De goochelaar, de geit en ik uit 2014. Bijzonder sterk zijn de scherpe observaties van Abe en de vaak beklemmende sfeerschepping, die Weber met weinig woorden, maar in veelzeggende zinnen oproept. De beheerste stijl en gevatte dialogen dragen onmiskenbaar tot het pulserende vertelritme bij. Via referenties naar Bijbelse passages, fabels en een volkssprookje plaatst de auteur z’n roman in een lange traditie van orale verhalen, al kan Naar de rand van de wereld die bovenmatige ambitie niet waarmaken. Grootste euvel vormt het gebrekkige referentiekader waartegen deze dystopische roman zich ontwikkelt. De rudimentaire samenleving krijgt te weinig reliëf om echt te overtuigen; het blijft bij vage bewoordingen over een netwerk van dorpsgemeenschappen dat aan prehistorische pleisterplaatsen doet denken. Wat Weber onder de ‘verboden kennis’ verstaat, wordt nergens expliciet, net zomin als de precieze opdracht van dorpsoudste Ludwig. Diezelfde tekortkoming geldt voor de moderne samenleving die te opzichtig als absolute tegenpool van de onontwikkelde gemeenschap geponeerd wordt.

Het siert Weber dat hij durft experimenteren en herkenbare situaties loslaat om zich aan een geheel nieuw genre te wijden. Inhoudelijk stelt dat enigszins teleur; de dystopische roman heeft z’n eigen wetmatigheden, biedt eigen kansen en beperkingen. Weber schept te weinig achtergrond om een overtuigend verhaal te kunnen bieden. Daartegenover staat zijn stilistisch talent, dat nog de kans kreeg om te rijpen, zodat Weber met een beheerst en spaarzaam proza verrast. Benieuwd tot welke literaire prestatie dit kan leiden wanneer de auteur die gave aanwendt om te schrijven over een wereld die hij van binnenuit kent.

Jürgen Peeters

Dirk Weber – Naar de rand van de wereld. Amsterdam/Antwerpen: Querido, 227 blz. € 14.99.