Probeer maar eens uit Camperts schaduw te treden

Gezien de vele aandacht die onze onofficiële poet laureate deze weken ten deel valt, krijg je het gevoel dat hij voor de zoveelste keer is gestopt of dat hij is overleden. Gelukkig is er ditmaal een feestelijke aanleiding om over Remco Campert te schrijven: hij heeft eindelijk een biografie, of eigenlijk een ‘portret’, opgetekend door Mirjam van Hengel (hier besproken). In de slipstream daarvan blijken allerlei culturele actoren gevoelig voor de Campertkoorts. Neem literair tijdschrift De Revisor. Sinds het onder de vleugels van De Bezige Bij een doorstart maakte, lijkt het zoekende, ook gezien allerlei redactiewisselingen.

De Revisor komt nu met een Campert-nummer: een boekje van 64 pagina’s met daarin bijdragen van zeventien auteurs. Deze eervolle selectie is een veelzijdige: jong en oud, bekend en minder bekend, dichters, prozaschrijvers en aanverwante disciplines. Niemand van hen lijkt uit de directe kring van Campert afkomstig te zijn, waardoor het blad gelukkig niet overloopt van oeverloze anekdotes en heiligverklaringen. Zoals het een literair tijdschrift betaamt, staat het vol met korte verhalen, gedichten of non-fictieteksten die (losjes) gerelateerd zijn aan (het oeuvre van) Campert. We kunnen hierin grofweg twee soorten relaties onderscheiden.

Allereerst zijn er de auteurs die óver het monumentale werk van Remco Campert schrijven. Redacteur Daan Stoffelsen ontleedt met het handboek literaire tekstinterpretatie in de hand een aantal citaten uit diens bekendere werken, in een poging te laten zien wat zijn stijl zo uniek maakt. Vertaler Donald Gardner legt uit waarom het lastig is het werk van Campert te vertalen – er staat zo weinig dat echter zoveel zegt – en daarom vertaalt hij, met goedkeuring van de meester zelf, zelden letterlijk. Alma Mathijsen schrijft een leuke, persoonlijke bijdrage over hoe zij als dyslectische puber dankzij Het leven is vurrukkulluk van literatuur kon genieten; de fonetische schrijfstijl in dit boekje pikte zij gemakkelijker op dan geoefende romanlezers.

De andere bijdragen in dit genre zijn minder geslaagd: Mirjam van Hengel mag nogmaals reflecteren op de keuzes die ze maakte voor haar biografie, Annelies Verbeke beschrijft op impressionistische wijze een ontmoeting met Campert, Hannah van Wieringen stuurt hem een soort literaire fanmail en Roos van Rijswijk beschrijft een avondje Campert als studente Nederlands, wat vooral leuk is als je er toevallig zelf bij bent geweest. En passant recenseert ze ook nog de biografie (positief), wat ik niet gepast vind in een blad van dezelfde uitgeverij.

Een andere relatie met het werk van Campert hebben de teksten waarin een personage, situatie of versregel van hem als vertrekpunt geldt, waarna de rest in eigen stijl wordt geschreven. In de poëziebijdragen vinden we een geleende titel of een handvol dichtregels, tot zelfs twee gedichten die volledig uit citaten van Campert bestaan: ‘Waar is mijn saxofoon’ door Astrid Lampe en ‘Het lek van vier fasen gekanteld’ door Dean Bowen, wat in beide gevallen wel aardige resultaten oplevert. Opvallend is dat de meeste dichters het werk uit zijn vroegere periode links laten liggen, en vooral uit de meer stemmige poëzie van later citeren. Ook zijn de gedichten die zij op deze wijze creëren veel minder toegankelijk (en natuurlijk origineel) dan die van Campert.

Qua proza pakken de meeste adaptaties niet zo goed uit. Persis Bekkering plaatst het begrip ‘verzet’ in een heel andere context: fastfoodbezorgers die in opstand komen, wat overigens wel een amusant, maar weinig spectaculair verhaal tot gevolg heeft. Daan Heerma Van Voss slaat de plank mis met zijn relaas over een ‘nieuwe Boelie’, die nogal denigrerend en zonder Camperts speelse humor wordt weggezet als een melodramatische, aandachtszieke puber. Sowieso ontbreken in veel bijdragen in deze bundel de lichtheid, het taalspel en de vrolijke ironie, of juist de bittere ernst, die de teksten van Campert zo aantrekkelijk en uniek maken.

Uitzondering op deze regel is de bijdrage Feest van de ondergewaardeerde (sport)journalist en schrijver Frank Heinen. In dit verhaal wordt een festijn georganiseerd voor alle vrienden of bekenden van Campert, en op de zolder van de uitgeverij vieren diens fictieve creaties hun eigen feestje. Een keur aan (on)bekende personages voert kriskras lichtelijk absurde conversaties, er zijn toespraken en gekke optredens die veel weg hebben van een bonte avond op Jagtlust, en alle figuren praten op de manier waarmee hun bedenker hen destijds begiftigde. Het geheel verdient wellicht niet de originaliteitsprijs, maar het is knap hoe Heinen een fijn, nieuw Campertiaans verhaal creëert dat recht doet aan zijn inspiratiebron.

Van die antwoorden wordt het ontvankullukke meisje helemaal antoesjast. Naar school gaat ze al een tijdje niet meer.
‘School was mun ding niet,’ legt ze uit. ‘Ik werk nu op een buro dat doet in pie ar.’
‘Pie ar,’ knikt Iks.
‘Ik ben Ei,’ zegt Ei, die zichzelf hervonden heeft.
‘Ik ben hoofd zadelhoesjes,’ zegt het meisje. ‘Maar voor moderne schrijvers heb ik nog altijd een speciaal plekje.’

Ten slotte verdient ook de laatste bijdrage nog bijzondere aandacht: het gedicht his master’s mompel van niemand minder dan ex-dichter des Vaderlands Ramsey Nasr. Hij is de enige die het voor elkaar heeft gekregen om een tekst te maken in de geest van Campert en die toch zijn eigen signatuur draagt. Aan de basis hiervan staat een van diens bekendste korte verzen:

Gemompel

Hoe duidelijker ik ’t wil zeggen
hoe slechter ik uit mijn woorden kom

dit lijkt me een typisch verschijnsel
van het een of ander.

Nasr werkt deze gedachte vervolgens uit in een ‘simpel’ en toegankelijk gedicht, voorzien van passende beeldspraak. Hij kiest zorgvuldig zijn eigen woorden, zoals Campert ook doet.

(…) als de pen allang uit mijn vingers
de planeet nog maar een vaag verschijnsel
iemand anders me zal voorlezen
liefst aan een jong verrukkelijk meisje
en ja hoor
moet je dan eens kijken
hoe de dingen vanzelf
uit mijn woorden komen

Wat de zeventien bijdragen in deze Revisor ons vooral leren, is dat de kwaliteit van Campert moeilijk te evenaren is. Of een auteur nu geheel zijn eigen richting inslaat, een halfslachtige imitatiepoging doet of diens versregels opnieuw rangschikt; nergens ademt het resultaat de geliefde aspecten van Camperts werk, met uitzondering wellicht van Frank Heinen en vooral Ramsey Nasr. Daarmee is de bundel (onbedoeld?) met name een eerbetoon aan de meester. Maar je kunt beter zijn werk herlezen, dan toekijken hoe deze nieuwe generatie schrijvers stoeit met zijn premature nalatenschap.

Het nieuwe talent staat te veel in Camperts schaduw. Leuk voor de liefhebbers, maar op zichzelf is deze Revisor niet verfrissend genoeg om de gemoederen op te schudden.

Willem Goedhart

Revisor 20. Het Campert-nummer. De Bezige Bij, Amsterdam. 64 blz. € 12,50.