Bij Kossmann stort iedereen zich in het ongeluk

De nieuwe Kossmann, de roman In alle onschuld, is een intrigerend boek. Wie erin begint te lezen, moet tot het einde doorgaan, en wie na 164 bladzijden tenslotte het boek opzij legt, heeft kennisgemaakt met de wondere wereld van het Woudrechts Weekblad. Of liever gezegd: met de wondere wereld van Ferdinand Dinkgreef, aanvankelijk hoofdredacteur van het Woudrechts Weekblad, maar later, wanneer de krant door de eigenaar is verkocht, op een zijspoor gezet dat uiteindelijk een dood spoor blijkt te zijn.

En trouwens: zo wonder is de wereld van Dinkgreef nu ook weer niet. Het is een wereld van moreel en zedelijk verval waarin schoonheid niet bestaat. Alfred Kossmann zet zijn figuren neer tegen een decor van burgerlijke protserigheid in een klein provinciaal stadje, maar zelfs als de handeling zich heeft verplaatst naar de metropool Rome, kan hij het niet nalaten iemand het volgende citaat in de mond te leggen: ‘De kleinburgerlijkste ambtenarenstad van Europa vol vervalste monumenten.’

Ook met zijn hoofdfiguren zelf heeft Kossmann weinig of geen consideratie. Eigenlijk wordt alleen van Dinkgreef, in het midden van zijn jaren vijftig, met, zoveel woorden gezegd dat hij een knappe man is, zijn dochter is lelijk en werkloos, Jannetje, zijn voormalige secretaresse en in de loop van het boek zijn huisgenote, is een dikke lesbienne, Agatha Treustadt met wie hij enkele keren het bed deelt is een nymfomane, en hoe weinig ze dan met hun uiterlijk of maatschappelijke positie zijn gezegend, ook voor het ongeluk in, breder verband blijven ze niet gespaard. 

Toch is In alle onschuld geen grimmige roman, de titel wijst daar al op. De hoofdfiguren verkeren met elkaar, al dan niet intiem, omdat zij niet anders kunnen. Hun levens zijn geprogrammeerd, en hoewel zij naar beste vermogen handelen om er desondanks nog iets van te maken, belanden zij in alle onschuld in moeilijkheden en gaan zij hun noodlot tegemoet. Hun onschuld heeft iets pervers’ en Kossmann schrijft met boosaardig genoegen over het ongeluk waarin zij zich: storten. Hij onthoudt zich van enig oordeel over hun handel en wandel, hij kijkt en noteert.

In zijn schets van klein burgerlijke decadentie, als je het zo mag noemen, doet deze Kossmann denken aan sommige boeken van Vestdijk, Op afbetaling bijvoorbeeld, maar waar Vestdijk zich verloor in gewroet in modderige drijfveren en het niet kon nalaten te psychologiseren over schuld, en boete, heeft Kossmann het boek volledig in de hand. Het past dan ook helemaal in de traditie van zijn beste boeken.

In Geur der droefenis (1980) laat de schrijver Thomas Rozendal, in dat boek de hoofdpersoon, opmerken: ‘Het leven is niet zwaar maar zéér vervelend.’ In zijn nieuwste boek laat Kossmann Dinkgreef zeggen: ‘Het leven babbelt maar wat voort, zoals bij Satie, zonder tragiek en zonder stemming.’ Op een willekeurig tijdstip begint het leven, op een even willekeurig tijdstip houdt het weer op, en wat er intussen gebeurt? Niets bijzonders.

Nu zullen voor de meeste lezers de gebeurtenissen in In alle onschuld niet zo gewoon zijn als de hoofdfiguren ze ondergaan. (Ik spreek wel steeds van hoofdfiguren, maar eigenlijk is Dinkgreef de enige die die naam mag hebben; de meeste van de andere personen zijn echter méér dan bijfiguren.) Dorien, Dinkgeefs dochter, raakt zwanger van haar vader, ze bevalt van een tweeling. Incest is een belangrijk motief in dit boek. In Rome ontmoet Dinkgreef een Duitser, zijn dochter en haar vriendinnen, en ook hier is er de suggestie van incest.

De brave Dinkgreef — zijn vrouw is bij een verkeersongeluk om het leven gekomen — wordt, nadat hij zijn 30-jarige dochter heeft bezwangerd, geconfronteerd met vrijwel elke denkbare en ondenkbare uiting van seksualiteit, maar niets lijkt hem te schokken. De enige keer dat hij zich aan iets onttrekt, is wanneer een oude vriend van hem dieal jaren in Parijs  woont, hem wil meenemen naar een geheime salon waar kinderen volwassenen opwinden. Op de voorlaatste bladzijde laat hij zich door een man vol in de mond zoenen.

Heeft het leven hem iets geleerd? Kossmann is er de schrijver niet naar om zulke vragen te stellen en Dinkgreef krijgt niet meer de kans om het zichzelf af te vragen. Eindelijk denkt hij vrede en harmonie te ondervinden als een

scherpe pijn hem door de schedel schiet, ‘hij schokte overeind en viel neer als in een put. “Ik val in een put”, dacht hij of dacht hij dat hij meende te denken.’ En dan is het boek uit.

Ik vind die laatste zin een typische Kossmann-zin, omdat er niets met stelligheid wordt beweerd. Ook elders gaat Kossmann schijnbaar paradoxale opmerkingen niet uit de weg, en dat geeft dit boek een zekere nauwkeurigheid, die op zichzelf weer in contrast is met de ‘slordigheid’ waarmee de levens van Dinkgreef c.s. zich voltrekken.

In alle onschuld (vijf hoofdstukken waarvan twee in de vorm van brieven van Dorien aan haar vader) is, kortom, weer een prachtige, stilmakende Kossmann.

Frank van Dijl

Alfred Kossmann – In alle onschuld. Querido.

Eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk, 4 januari 1985.
Hier de recensie van Anton Brand van hetzelfde boek.