Worstelaarsroman

Best wel verrassend dat Stephen Florida van debutant Gabe Habash in oktober tot Boek van de Maand is gebombardeerd in DWDD. Een verrassende keuze omdat Stephen Florida ergens ook wel een jongensboek is: een vechtsport staat centraal. En dan het motto: ‘The mind is the limit’, een uitspraak van niemand minder dan Arnold Schwarzenegger. Gelukkig is Stephen Florida méér, maar een rauw boek is het wel. Gabe Habash is afgaande op de gepubliceerde foto’s nog een jonkie – zijn leeftijd valt niet zomaar te achterhalen -, studeerde in New York, woont daar ook, en is boekenredacteur bij Publishers Weekly. In Stephen Florida draait het allemaal om Stephen Florida, die zelf de roman in een enkele zin samenvat:

Mijn naam is Stephen Florida en ik ga het Division IV-kampioenschap van de National Collegiate Athletic Association winnen, in de gewichtsklasse 133 pond.

Op zijn veertiende kwamen zijn ouders om bij een auto-ongeluk, waarna Stephen bij zijn oma introk, die overigens onlangs overleed. Stephen zit met een sportbeurs op een kleine universiteit in Oregsburg, North Dakota, waar de winters koud zijn en de sneeuw rijkelijk valt. Stephen is worstelaar en hij moet en zal kampioen worden; ten koste van alles. Alles draait om trainen, trainen, trainen – en wedstrijden winnen.

Trainen is zo saai en moeilijk als het eruitziet: erger is het niet. En het ziet eruit als de bevolkte luchtplaats van een gevangenis: een stuk of twintig worstelaars die een beetje rondscharrelen met hun doelen verborgen in de stilte van hun hoofd, Led Zeppelin en Cream om half acht ’s ochtends, geluiden van vlees op vlees.

Maar Stephen is ook in zichzelf gekeerd; een solitaire werker. Dat manifesteert zich in bakken monologue intérieur; Stephen Florida’s innerlijke stem is de ronkende motor van de roman. Daarmee lopen wij als lezer ook het risico te stuiten op een onbetrouwbare verteller. Habash laat Florida vertellen over zijn eenzaamheid, zijn tomeloze gedrevenheid, zijn oppervlakkige vriendschappen, zijn amoureuze escapade met een oudere schoonmaakster en zijn ogenschijnlijke echte verliefdheid op medestudente Mary Beth. En ergens is er ook nog de Frogman: een ingebeeld op de loer liggend monster. De beschrijvingen van de worstelpartijen zijn raak; steeds duikt er een filosofietje of een levenswijsheid op, al trekt Stephen zijn gedachtestroom regelmatig zelf in twijfel:

De tweede begin ik als onderman, ik wacht af welke kant hij uit gaat, en zodra het fluitsignaal klinkt probeert hij onderlangs te gaan, maar ik ben sneller, ga op zijn hand zitten en hoor hem een gil slaken omdat ik met mijn achterste een vinger of twee van hem heb geknakt, waarna ik me eruit wurm voor een punt, het ziet er allemaal anders uit dan ik hier beschrijf, heus, het zijn bevinkjes die samen geweld vormen, wat even abstract is als het verdwenen verleden, een ambulance vol contextloze meubels.

Het wordt allemaal anders als Stephen tijdens een worstelpartij zijn knieschijf breekt en maandenlang wordt uitgeschakeld – en dus van zijn doel wordt weggehouden. Dan draait Stephen Florida helemaal door. Naar mijn mening is dit het zwakke deel van de roman; de betrokkenheid van de lezer neemt exponentieel af naarmate de gebeurtenissen grotesker en absurder worden. Met het fysieke herstel hervindt Stephen ook zijn mentale balans weer. Aldus stevenen wij af op de grote finale: de worstelkampioenschappen in Kenosha, Wisconsin.

Gabe Habash heeft met Stephen Florida een krachtige roman geschreven; een coming-of-age-roman die vergelijkingen oproept met J.D. Salingers De vanger in het koren, DBC Pierre’s Vernon God Little en Chad Harbachs De kunst van het veldspel. In die zin bevindt Gabash zich in goed gezelschap. De stijl die Habash hanteert is rauw en woest; de compositie echter niet geheel afgerond. Talent kan Gabe Habash niet ontzegd worden; een groot schrijverschap gloort achter de horizon.

Wiebren Rijkeboer

Gabe Habash – Stephen Florida. Vertaald door Joris Vermeulen. Nieuw Amsterdam, Amsterdam. 316 blz. € 22,99.