In 2008 sprak Guus Bauer met Edgar Hilsenrath. In verband met het overlijden van Hilsenrath plaatsen we het interview van Bauer naar aanleiding van de vertaling van Nacht en De nazi en de kapper.

‘Slachtoffers zijn niet per definitie de betere mensen’

Aan een tafeltje in een hoek van een hotel in Antwerpen zit een broze oude man met een alpinopet. Hij steekt moeizaam de ene naar de ander sigaret op. Wanneer men zijn voorgeschiedenis kent, rijst de vraag hoe deze tengere man dat alles heeft kunnen doorstaan. Maar uit zijn ogen straalt nog steeds vastberadenheid.

De schrijver Edgar Hilsenrath werd in 1926 in Leipzig geboren. Als hij drie is verhuist het gezin naar Halle. Daar bezoekt hij als enige Joodse leerling de lagere en middelbare school. Hilsenrath: ‘Niet bepaald een genoegen in nationaalsocialistisch Duitsland.’ Zijn vader was een succesvol zakenman. In de Eerste Wereldoorlog had hij als vrijwilliger gevochten en een medaille voor betoonde moed ontvangen. Hij begreep niet waarom de nazi’s zijn winkel boycotten. Uit voorzorg stuurde Hilsenraths vader in de zomer van 1938 zijn twee zoons en zijn vrouw naar familie in Roemenië. Zelf vluchtte hij een paar maanden later berooid naar Frankrijk. Door het uitbreken van de oorlog werd elk contact verbroken.

Als bondgenoot van Duitsland kreeg Roemenië na de invasie in Rusland een stuk Oekraïne toebedeeld. In oktober 1941 besloot de fascistische regering van Roemenië om alle Joden naar het geannexeerde gebied te deporteren. Niet om ze gelijk om te brengen, maar om ze langzaam te laten creperen. Daartoe werden ze afgesneden van de buitenwereld. Hilsenrath kwam terecht in een getto in Moghilev-Podolsk. Hij overleefde het ternauwernood. In maart 1944 werd hij bevrijd door de Russen. Hilsenrath: ‘Weliswaar hadden ze ons van de hongerdood gered, maar binnen een maand werden we nogmaals “op de trein gezet”. Ditmaal naar het Russische achterland. Ze hadden arbeidskrachten nodig.’

Hij slaagde erin te vluchten en bereikte na een bizarre tocht te voet en te paard het net bevrijdde Boekarest. Hij zocht aansluiting bij een Zionistische groepering en reisde met een vervalste pas naar Palestina. Via het Rode Kruis vernam hij dat zijn vader nog leefde. In 1947 werd het hele gezin in Frankrijk herenigd. In 1951 emigreerde Hilsenrath naar New York. Vierentwintig jaar later vestigde hij zich in Berlijn.

Dit jaar zijn de twee magistrale romans Nacht en De nazi en de kapper in een uitstekende Nederlandse vertaling uitgebracht. Met Nacht debuteerde hij in 1964 op zeer bescheiden manier: een eerste druk van nog geen duizend exemplaren. Het tweede boek zorgde begin jaren zeventig voor een doorbraak, althans in Amerika, Engeland, Frankrijk en Italië. Daarvan waren er in totaal meer dan twee miljoen exemplaren verkocht toen Hilsenrath in 1975 naar zijn geboorteland terugkeerde. In Duitsland was de roman niet gepubliceerd. Meer dan zestig uitgevers hadden het boek geweigerd voordat het kleine Verlag Herman Braun het uiteindelijk aandurfde. Sinds het verschijnen van Nacht lag Hilsenrath slecht bij de Duitse critici.

Moet de tijd eerst verstrijken voor je met enige afstand over traumatische gebeurtenissen kunt schrijven?
‘Pas nadat ik een paar jaar in New York woonde, ben ik begonnen met schrijven. Eenvoudig omdat ik er daar tijd voor heb gemaakt. Al eerder had ik zo nu en dan een paar regels op papier gezet, maar ik twijfelde over de manier waarop ik mijn verhaal wilde vertellen. Het mocht beslist niet een doorsnee klaagzang worden. Ik was in eerste instantie een overlevende die opnieuw bezig was met overleven. Hoe betaal ik deze maand mijn huur? Ik vond een baantje als kelner. In het weekend werkte ik dubbele diensten om doordeweeks alleen ’s ochtends te hoeven werken. Na de lunch zette ik mij aan een tafeltje in de hoek van het restaurant, vlak naast de toiletten. Daar wilde toch niemand zitten. Mijn debuutroman Nacht heb ik grotendeels geschreven aan die tafel, elke weekdag van twee uur ’s middags tot aan sluitingstijd.’

Heeft dat ‘alledaagse’ ook geholpen om de misère van het getto zo laconiek en zonder pathos op te tekenen?
‘Ik had regelmaat nodig, want ik was bang dat mij geen leven meer restte om mijn verhaal te doen. De onwezenlijke setting droeg er toe bij. Ik schreef over uithongeren in een restaurant. Dat maakte het herbeleven enigszins dragelijk. Ik hoefde maar even op te kijken. Mij konden ze niets meer doen. Ik was met romanpersonages bezig. Andermans levensverhaal.’

Nooit voorgoed willen zwijgen?
‘Er was veel twijfel. Al toen ik in Palestina woonde, had ik Max Brod om advies gevraagd. Hij raadde mij aan om veel te lezen. Het boek dat mij de ogen heeft geopend was Arc de Triomphe van Erich Maria Remarque. Deze auteur was er in geslaagd om met beperkte taal- en stijlmiddelen de verschrikkelijkste scènes ogenschijnlijk achteloos voor het voetlicht te brengen. Razend spannend en met dialogen zoals ik ze nog nooit had gelezen. De personages waren mensen van vlees en bloed. De eerste avond na lezing van het boek schreef ik koortsachtig dertig pagina’s. Plotseling wist ik dat ik een auteur was. Daarna heb ik er tien jaar aan gewerkt.’

Verklaart dat uw voortkabbelende, maar uiterst effectieve poëtische stijl?
‘Ik schrijf in een golfbeweging, achter elkaar door. Het is wonderlijk maar het is vrijwel gelijk af. Ik verander bijna niets. Daarom zitten er tussen mijn boeken ook zulke lange periodes. Ik schrijf niet om het schrijven. Ik moet me eerst ergens druk over maken voordat ik kan beginnen. En dan is het van belang dat het op de juiste plaats gelezen wordt. Het is goed dat mijn roman over de Armeense kwestie in Turkije is verschenen en Nacht in het Roemeens.’

U was de eerste die de Holocaust op deze wijze benaderde. Daar moet u toch ook een gevaar in hebben gezien?
‘Je moet altijd compromisloos schrijven. Slachtoffers zijn niet per definitie de betere mensen. Dat is romantisch masochisme. Er was geen Joodse solidariteit in dat getto. Iedereen was bezig met overleven. Het dunne laagje vernis van wat we beschaving noemen was heel snel afgesleten. Er werd mij zelfs verweten dat ik met de manier waarop ik mijn personages had geportretteerd het antisemitisme aanwakkerde. Een nogal opmerkelijke bewering over iemand met mijn achtergrond. Men was toen gewoon dat in een roman over de Holocaust de slachtoffers medelijden moesten opwekken. Ik schreef de harde waarheid. Het grauwe gebied van de werkelijkheid. Een beschouwelijke ontwikkelingsroman zonder happy end. Al heb ik het in tegenstelling tot mijn hoofdpersoon wel overleeft.’

Met De nazi en de kapper bent u nog een stap verder gegaan.
‘Het was zeker gewaagd om een satire te schrijven. Ik heb bewust hard tegen een taboe aangeschopt. Al eerder was er over de identiteitswissel geschreven, maar nog niet vanuit het perspectief van de massamoordenaar. En dan heb ik Max Schulz, die met gemak de identiteit van zijn jeugdvriend Itzik Finkelstein overneemt, ook nog ongestraft gelaten. Dat was kennelijk vooral in Duitsland moeilijk te verkroppen. Zo hoort men niet over de Holocaust te schrijven. Terwijl ik hiermee juist het onrecht wilde aantonen. Zo terloops mogelijk. Dan komt het harder aan.’

Ondanks dat De nazi en de kapper uiterst vermakelijk is, is dit boek niet minder schrijnend dan Nacht.
‘De humor is hier een laatste redmiddel. Sommige zaken zijn te verschrikkelijk om verteld te worden. Dan maakt alleen een farce ze nog verteerbaar. Toch moeten ze keer op keer herhaald worden.’

De tijdgeest lijkt in deze roman de grootste boosdoener.
‘De verwantschap tussen Joden en Duitsers is groter dan men denkt, en vaak ook wenst. Max Schulz had helemaal geen hekel aan Joden. Hij groeide met ze op en was de beste leerling in de kapperszaak van buurman Chaim Finkelstein, de vader van Itzik.

De oorlog bracht in de saaie Goethe- en Schillerstraat slechts wat afleiding. Schulz waaide met de wind van de overwinnaars mee. Na de oorlog had hij geen enkele moeite om zich aan te passen. In Palestina was hij een echte Zionist. Hij voelde zich helemaal thuis in het land van aanpakken. De inwisselbaarheid van individuen. Daarom is Itzik Finkelstein blond en blauwogig en ziet Max Schulz er uit zoals de nazipropaganda een Jood typeerde. Ik ben een liefhebber van het groteske. De nazi en de kapper is een roman over gewetenloosheid. Zonder een verklaring te geven. Ik wilde geen vertwijfelde poging doen het zinloze zin te geven.’

In de Shoah-literatuur staat het werk van Hilsenrath op zichzelf. In zijn boeken doet hij op directe wijze recht aan de verplichting te herinneren. De lezer die het verwachtingspatroon niet vervuld ziet, kan ‘gekwetst’ reageren. Maar die gekwetstheid zorgt er wel voor dat de romans, en daarmee de Shoah, lang blijven heugen. Edgar Hilsenrath, een overlever die de bevrijdende woorden heeft gevonden tussen het zwijgen en het inferno.

Guus Bauer