Wil de echte Arnold opstaan?

Het nieuwe boek van Alfred Kossmann heet Drempel van ouderdom, werd uitgegeven door Querido, telt zeven hoofdstukken en 115 bladzijden en kost ƒ 26,50. Het is een in alle opzichten literair boek: de hoofdfiguur, Arnold Rustenburg, een oudere man, droomt citaten inclusief hoofdletters en leestekens en houdt zich, binnen en buiten zijn dromen, bezig met het analyseren van door hem ervaren werkelijkheden. 

Ik zeg met opzet: werkelijkheden, omdat het probleem dat Rustenburg bezighoudt eruit bestaat dat er niet één enkelvoudige, ondubbelzinnige werkelijkheid is die door iedereen in dezelfde mate wordt waargenomen. Het is zelfs maar de vraag of er één Arnold Rustenburg is, een vraag waarop het antwoord door Kossmann niet wordt gegeven. De schrijver voert zijn protagonist in deze roman op in verschillende hoedanigheden, in verschillende omstandigheden, met verschillende persoonlijkheden en zelfs voorzien van verschillende uiterlijke kenmerken.

Toch is Arnold Rustenburg altijd een man van het woord: hij is corrector, schrijver, wetenschapper, publicist of journalist. In het vierde hoofdstuk is hij alleen maar toerist, maar zelfs dan droomt hij goethiaanse gedachten waarover hij eindeloos gaat zitten tobben: Hier en nu is Eeuwigheid. 

Het vierde hoofdstuk verschilt van de voorafgaande drie, eerst doordat Rustenburg hier een man zonder functie is, en dan doordat er niet wordt gerefereerd aan vorige dromen. Hoofdstuk twee is een analyse van hoofdstuk één dat pas dan blijkt een droom geweest te zijn: in hoofdstuk drie wordt vervolgens hoofdstuk twee geanalyseerd, ook al een droom. Prettig zijn de dromen van Rustenburg niet: ze hebben altijd iets onheilspellends en ze lijken doortrokken van bitter commentaar.

Wat Rustenburg — door alle hoofdstukken (dromen) heen wel is: een man op de drempel van de ouderdom, een man aan het einde van zijn maatschappelijke carrière, een man die moet plaatsmaken. Ongetwijfeld stemt dat tot bitterheid, ongetwijfeld maakt dat rancuneus. 

Dat ik het boek in alle opzichten literair noemde, zit hem niet uitsluitend in de figuur van Rustenburg, het zit hem ook in de constructie van de roman. Ik vind die, zoals bij meer boeken van Kossmann, nogal nadrukkelijk. Elk hoofdstuk begint met een uiterst korte zin of halfzin: ‘De muziek werd luider’, ‘Niet slecht’, ‘Arnold Rustenburg’, ‘Het was zijn nicht’, meestal een citaat.

Voorts valt op dat de vrouwen met wie Rustenburg zich laat omringen vrijwel allemaal namen hebben die met een M beginnen: Martha, Madeion, Maria, Marianne, Maja. Er komen twee Sylvia’s In het boek voor: nogal bazige tantes, in tegenstelling tot de vrouwen met de M, die veelal lief, begrijpend zijn. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat het steeds om dezelfde vrouw gaat, in elke droom net iets anders want telkens aangepast aan de andere, maar altijd wat hulpeloze, Arnold Rustenburg. Het optreden van één figuur in zoveel verschillende gedaanten lijkt te duiden op wat enigszins modern een identiteitscrisis heet.

Pas in het laatste hoofdstuk schuiven de stukken wat in elkaar, maar niet zodanig dat de cirkel wordt gesloten en het boek volstrekt doorzichtig wordt. De Arnold Rustenburg uit hoofdstuk zeven lijkt mij het meest de echte te zijn, en hij vertoont grote overeenkomst met de Arnold Rustenburg uit het eerder aangehaalde vierde hoofdstuk: de toerist zonder maatschappelijke functie. Citaten in hoofdstuk zeven verwijzen weer naar hoofdstuk één, en met name dat over Charon die je aan je haren de Hades in trekt, krijgt nadrukkelijke betekenis omdat het wordt uitgesproken op een Grieks terras. 

De drempel van de ouderdom die je na een vruchtbaar leven overschrijdt omdat er nu eenmaal niets anders op zit, Is een prélude op de naderende dood, een onderstreping van de zinledigheid van het bestaan, in zijn dromen worstelt Arnold Rustenburg ermee: hij droomt zich een heden en een verleden in de wetenschap dat de toekomst voorbij is. De woorden: ‘Hier en nu is Eeuwigheid’ vermogen geen troost meer te bieden, nee, zij keren juist de laatste illusies om in hun tegendeel.

Drempel van ouderdom lijkt, aldus bekeken, de roman van de desillusie, de ontnuchtering; van de overvulde ambities, de niet waargemaakte pretenties; van de ontreddering. Geen vrolijk boek, deze nieuwe Kossmann die ik, ondanks het feit dat het nauwelijks mogelijk is om greep te krijgen op Arnold Rustenburg (wie is die man?), heb gelezen als een heel wat persoonlijker boek dan de niemendalletjes die Kossmann na zijn grote roman Geur der droefenis heeft laten verschijnen.

Bezwaarlijk is wel dat Arnold Rustenburg alleen in woorden bestaat; hij wordt nergens een man van vlees en bloed. Is het juist dat, dat maakt dat de schrijver voortdurend zelf aanwezig is, al bouwend aan zijn literaire constructie? Misschien zien we zelfs wel Alfred Kossmann rijzen als we vragen: wil de echte Arnold Rustenburg opstaan?, wie weet. Kossmann speelt met handpoppen, maar heeft zich niet achter het doek opgesteld: je ziet hem spelen.

Onhandigheid of opzet? Bij een schrijver met een staat van dienst als Alfred Kossmann ben ik geneigd het laatste te denken. Kossmann doet in Drempel van ouderdom mededelingen over zichzelf en over zijn schrijverschap in de vorm van een allegorie.

Frank van Dijl

Deze recensie stond eerder in Het Vrije Volk, 29 december 1983.