Heimwee en ontheemd zijn

‘Afwezig zijn is slechts een soort aanwezigheid’ schrijft de dichter Kalaï in zijn bundel ‘Eiberwee’, Een eiber is een ooievaar. Etymologisch hangt het woord samen met ‘gelukbrenger’. ‘Eiberwee’ zou dan het heimwee naar de gelukbrenger zijn. Op de kaft van de bundel ‘Eiberwee’ staan echter twee zeer behaarde runderen, wellicht ossen die in het Middenoosten werden en worden gebruikt in de landbouw. Of zijn het buffels, zoals we die kennen uit de Indianenwereld? Kalaï heeft het over Wounded Knee en over Mount Blanca (Navaho) en over Sioux. Hij is docent psychologie en filosofie in Vlaanderen.

Veel van de gedichten in ‘Eiberwee’ lijken eerder op kleine columns. Zo schrijft hij (patiënt?) aan een dr (doctor in de psychiatrie?), die op reis is in Tunesië een tamelijk hatelijke brief:

Ik hoop dat ik u niet stoor in de schaduwen van Monastir!
Denk maar niet dat ik wegkwijn, dr., nee, de zon schijnt hier
niet maar het is al killer geweest in de zomer. De merels fluiten
niet maar het is al stiller geweest in juli.
Hebt u nog steeds weinig tijd om te lezen? Dan doet mijn korte brief u
vast plezier.
Zelf ben ik er ook vaak geweest, in september, als in denkbare vertes
de voetballende kinderen elkaar hiërogliefe toeschreeuwen.
Ik spreek helaas hun taal niet.
Ook niet de uwe.
Lange tijd dacht ik de enige te zijn, maar zoveel anderen
beseffen niet wat u zegt,

ze respecteren de logica van uw onzin,
ik minacht de onzin van uw logica.

De schrijver, Sami Kalaï, is van mening dat hoe geleerder je bent, hoe dommer ook. Hij publiceerde eerder ‘Mijnheer Kalaï’ een aanklacht tegen de psychiatrie.
Tegenover de schijnkennis van de psychiatrie stelt hij de kunst van de poëzie: ‘de kunst om niemand te kennen, niets te begrijpen.’ De geleerden, de psychiaters, ‘hebben het niet zo begrepen op het gedicht / dat als vanouds door de meridianen van de taal stroomt, / op het uitgestrekt gebied tussen lichaam en geest / dat slechts toegankelijk is voor verwondering.’ Hier moeten we denken aan het gedicht van Cees Nooteboom:

Eskaders gedichten zijn op zoek naar hun dichters.
Ze dwalen zonder commando door het grote
district van de woorden
en verwachten het aas van hun volmaakte,
gesloten, gedichte, gemaakte
en onaantastbare

vorm.

Die ‘volmaakte, gesloten, gedichte, gemaakte en onaantastbare vorm’ mis ik vaak bij Kalaï. Wel vind ik paradoxen en Oosterse beeldspraak, zoals in ‘Nachtvogel’:

het bladgoud glinstert als
de inkt oplost in een nieuwe
blindheid die van het licht
in mijn maatbekers

roer ik drie tijden terzelfdertijd
zonder ze met elkaar te mengen
door de spleten in het riet aan
de oever van de vijver

van het woud loert een
nachtvogel hoe ik met een
van zijn slagpennen roer en
roer en roer en roer

Kalaï is een intelligente, taalgevoelige waarnemer van de eigen situatie èn van onze samenleving: ‘Om vrijheid te bewaren, sloten we de vogel op, / om de inhoud niet te verliezen, lieten we hem bewaken door de / vorm, de meest sadistische van alle cipiers. // Om het verlies te vermijden zijn we allen managers geworden, /maar wat we managen, speelden we eerder al kwijt, denk ik.’ Ook hier pittige uitspraken, waarbij de versgrens eerder wordt bepaald door de bladspiegel dan door de dichter: ‘de’ aan het eind van een regel en dan ook nog ‘door de / vorm’.

Sami Kalaï – Eiberwee. Het Boekenhuis, 50 blz. €