Leven en dood

In de serie ruimhartige in memoriam-gedichten ontbreekt Joost Zwagerman. Wel vinden we een gedicht voor de tragische dichter, die zo veel collega’s herdachten: Rogi Wieg. Ook aanwezig Peter Nijmeijer, collega-dichter bij uitgeverij Meulenhoff en Wim Brands over wie Frans Budé schrijft: ‘We wisten niet wat zich schuilhield voor en / achter in je hoofd, zagen alleen je gulle lach, wisten / van jouw wanhoop niet.’ Terwijl toch in Brands bundel duidelijk werd welk jeugdtrauma hij met zich meedroeg, hoe onzeker hij was en dat het nooit goed genoeg was, net als bij Joost Zwagerman.

Over Menno Wigman schreef Budé:

Terwijl dit jaar de hazelaar vroeger bloeit
dan ooit, ga je bij ons weg. Alsof je weet
wat nu te pronken staat is morgen al geknakt.
Je wist waar de dood woonde, hield hem van je af.

Totdat onder een andere hemel hij in een paar stappen
naast je stond, jij het zonlicht voelde trillen,
de stilte in je donkere ogen almaar groter werd.

Vol beroering, toen je zieke hart het begaf,
viel dauw over de hazelaar heen –

stuifsel van de twijgen dwarrelde verbijsterd neer.

Een liefdevol gedicht. Nog weer vroeger bloeit de hazelaar in 2019.

Voor Gregor Laschen, Duits dichter, docent, poëzie-ambassadeur, schrijft Budé:

Traag de rivier, voorbij de inham bolt
het voorzeil, spant en smoest de wind,
flirten wolken boven het laatste oevergras.
Er komt iets koppigs, in woorden niet te vatten-

water rolt, wielt onder de boot, wat ooglengtes
verder springt een ongekende wind op de plecht,
schuurt heel even. Hij brengt de dood mee,

rijgt zich vast. Zo blijf jij in eenzaamheid achter,
dalend, stijgend – dan steek je over,
het water blijft overeind, flonkerend tegen.

Wat een variatie! Laschen was dertig jaar lang verbonden aan de Universiteit Utrecht, waar hij Duitse letterkunde doceerde. Hij was de dichter van ‘de migratie van stenen’ en dat heeft Budé herkend: de geschiedenis van stenen, hun metamorfosen. Laschen werd ook gefascineerd door de grens tussen land en water. Daarover gaat Budé’s gedicht.

In deze bundel staan veel reeksen. ‘Ergens op de wereld’ lijkt te gaan over allerlei minder bekende plaatsen als Akwui en Strøhalm en Grohlusch, maar de schijnbare toponiemen zijn wonderlijke namen voor sextetten over gebeurtenissen en verrassende observaties. ‘Een zomer in de Cevennen’ verhaalt over 9 landschappen en personages. ‘Kleine insectologie’ beschrijft in telkens veertien regels leven en sterven van verschillende insecten. Ze getuigen van een nauwkeurige waarneming en een levendige fantasie.

In ’Voorbij het onbekende’ identificeert de dichter zich met bomen in de vier seizoenen. Hier wordt een verhaal verteld over het weerkeren van groei en het zich klaarmaken voor een lente. De bomen beginnen steeds opnieuw en bewegen zich door de tijd, langer dan wij, maar uiteindelijk moeten ze ook sterven omdat alles aan ‘Verval’ onderhevig is. De dood wacht op ons en op alles wat we liefhebben en waarin we wonen. ‘Laten we de pijn verdelen, // zeg jij, de uitgestrektheid van de leegte niet verhullen, // elkaar troosten en opgaan in de lengte van de dag.’ In de dag kunnen we schrijven en lezen, de dingen even vasthouden, zoals we elkaar moeten vasthouden. Zo hield ook Cézanne de dingen vast, ja zelfs een hele berg, die hij steeds maar weer moest schilderen. ‘Daar sta je dan aan zijn voet, eeuwig te aarzelen, // het langzame soppen van je penseel, angst dat de berg / zelf aan het schilderen slaat, jou verplettert, zich niets / herinnert van een kunstenaar.’ Zo moet ook de dichter wat hij ziet vasthouden in woorden, misschien uit angst dat hij anders verpletterd wordt door de dingen. Misschien dat de dingen, bij de dood van de kunstenaar, zich even verheffen om hem te groeten en eenzaam achterblijven.

In ‘Overgang en ontwrichting’ gaat het om een reeks van telkens vier strofen. Een man verlangt naar de stilte, hij is er razend verliefd op. Het begint met een avondwandeling, een nachtwandeling eindigend in de vroege ochtend. Een paar kijkt naar de duikvlucht van twee zwaluwen, maar dan gaat een van hen terug. Het is nog weinig donker. Hij wil blijven in dit landschap. Er is stilte, maar dan ziet hij een dode zwaluw en keert terug naar een groep. Thuis ergert hij zich aan lawaai. Hij denkt aan een man die zijn geliefde van ooit belt. Wacht zij nog op hem? Hij denkt aan het wegbrengen van takken en de schampere blik van een milieuman. Alles zit tegen, maar zijn vrouw zegt dat het geen complot is. Hij verlangt naar leegte. Wat is er met hem gebeurd? Hij wil slapend wegzakken ‘aan alle grenzen van de tijd voorbij’, weg van de herrie.

De volgende reeks heet ’Naar de verste rand’. Hierin staan ook de gedichten van dertien regels en soms één woest voortrazende zin, die de verwoesting van de orkaan Irma, ‘ja, jij Irma, beschrijven. Daar wil de man niet dood, maar hij (?) verlangt naar ‘De verloren vallei’ zoals de volgende genummerde reeks heet. Een vallei waar men verhalen hoort van ‘blokbrekers en mergelgangen’, waar ooit de zee was, zoals in de buurt van Maastricht waar de dichter woont. In de Pietersberg is ooit een jongen verdwaald en na drie dagen teruggevonden. Budé beschrijft het alsof hij het meemaakte. Tenslotte ‘Galerij’ met gedichten over beeldende kunst, onder andere naar aanleiding van een Studie voor een landschapachtige verdieping van Hans Klein Hofmeijer, waarin de dichter zich herkent, en dan de in memoriam-gedichten. Een rijke bundel.

Remco Ekkers

Frans Budé – Zoveel nabijheid. Meulenhoff, Amsterdam. 126 blz. € 19,99.