De ongelovige en de ontoegankelijke God

Soms is de grootste eer die je bij leven kunt ontvangen dat er een liedje over je geschreven wordt. Ik denk aan Patty Boyd, eens de geliefde van George Harrison en Eric Clapton en in die hoedanigheid mede verantwoordelijk voor het ontstaan van klassieke popnummers als ‘Something’ en ‘Laila’. Het muze-gen zat sowieso goed in de familie Boyd want Patty’s zus Jenny inspireerde Donovan tot het mooie ‘Jennifer Juniper’. Ongetwijfeld hebben beide dames ook zelf nog wel wat sporen verdiend in hun arbeidzame leven, maar hun nagedachtenis hebben ze toch vooral aan anderen te danken.

Nee, dan is het beter om op eigen kracht een prestatie neer te zetten, waarna op enig moment een beroemdheid een deel van zijn oeuvre aan jou opdraagt. Het overkwam Michelle Obama op 2 juni 2010 toen Paul McCartney tijdens een bezoek aan het Witte Huis zijn klassieker ‘Michelle’ voor haar zong. En het gebeurde haar nogmaals in 2017 toen de Vlaamse dichter Luuk Gruwez ‘Requiem voor een first lady’ voor haar schreef. De directe aanleiding was haar laatste verjaardag als presidentsvrouw, luttele dagen voor de inauguratie van Donald Trump.

Nee, dood bent u beslist nog niet,
Moeder van Amerika, die mij
alleen al met uw bronzen bambiblik
snel naar een kleenex grijpen doet

als ik voor een of ander scherm ben
neergestreken. Nee, dood bent u bij lange
niet. Het blijft een hele eer om u te zijn.
Maar wat zult u bedisselen of voelen,

een late lentedag pakweg zo’n twintig jaar
na nu, tussen riante muren, godweetwaar,
wanneer u nog eens denkt aan hoe en wat hij was
in Washington DC, aan al dat toen dat nu

niet langer kan? Michelle My Belle, Madonna,
Veeljarige, bewaak zélfs dan de wereld
van het teloorgegane, het verlatene,
en laat een mensenvel nooit dikker worden

dan één nacht ijs waarover niemand durft te gaan.

Ik weet niet of dit gedicht mevrouw Obama evenveel plezier heeft gedaan als het aan haar opgedragen Beatlesliedje – ik betwijfel zelfs of het haar ooit onder ogen is gekomen. Voor mij riekt het begin met ‘bronzen bambiblik’ en ‘kleenex’ wellicht iets te veel naar goedkope emotie, maar het slot maakt nu, twee jaar later, diepe indruk. We hebben de dikke huid inmiddels noodgedwongen ontwikkeld en de nieuwe president heeft vele stappen teruggezet. Dit gedicht staat in ‘Het huis van de verloren meisjes’, een van de zes afdelingen van Bakermat.

In de afdeling ‘Met stille trom’ staat onder andere het gedicht ‘Modigliani’s gebed’, een gedicht waarnaar de bundel al vooruitwijst zodra je hem in handen hebt. Voorop prijkt namelijk het schilderij ‘Vrouw met zwarte stropdas’ van Amedeo Modigliani. Het gedicht heeft als motto een regel van de Britse dichteres Beatrice Hastings met wie de schilder korte tijd een onstuimige relatie had en van wie hij vele portretten schilderde.

Sterke God, die beter schept dan ik en soms ook niet,
voor wie ik nooit een knieval doe en die ik niet aanbid,
voor wie ik zelfs mijn romp niet nijg en op een kerkstoel
liever zitten blijf, al ben ik nu tot in mijn kont vervuld van iets

wat niet mag zijn, misschien verdriet, sta mij vandaag toch maar
eens bij: ik heb een liefde die ooit bloeiend was en met het zwaarste
dynamiet niet te vernietigen in één balorig ogenblik fataal
vernield. Sterke God, maakt U ons weerom heel? Ik kan het niet.

Deze eerste twee strofen doen mij op een of andere manier heel erg aan het bekende liefdesgedicht van Herman Gorter denken (‘zie je ik hou van je, / ik vin je zoo lief en zoo licht’). Ook hier gaat het om eenvoudig, heel herkenbaar taalgebruik, waarachter een ongekende emotie schuilgaat. De ik-figuur belijdt met voorbeeld na voorbeeld zijn ongeloof in God, die hij vervolgens haast smekend aanroept om hulp. Hoe doordringend kan wanhoop klinken! De derde en laatste strofe maakt de eigenaardige relatie tussen de ik-figuur en God zelfs nog paradoxaler:

Zij is de enige die ik zozeer aanbeden heb. Omdat U God
bent, weet U vast waarom. Laat mij toch één keer toe
tot uw granieten hart. Zodat ik, als U mij tot kiezen dwingt,
haar niet de keel dichtknijp, maar tot het laatst blijf aaien.

Dat God niet door de ik-figuur aanbeden wordt, weten we inmiddels. Maar het kan kennelijk geen kwaad dat nog eens te onderstrepen in de zin ‘Zij is de enige […]’. Vervolgens erkent hij Gods grootheid als iets vanzelfsprekend en dan volgt een uitspraak die volgens mij de kern van het probleem raakt: ‘Laat mij toch één keer toe / tot uw granieten hart.’ Het ongeloof ligt niet aan de ik-figuur, het is God zelf die zich voor hem afsluit. Ik kan dit gedicht vele malen lezen en het heeft steeds minder met Modigliani en Hastings te maken. Het gaat over tot wanhoop leidende hulpeloosheid en laat zich daardoor door iedere lezer heel persoonlijk inzetten. Een magistraal staaltje dichtkunst! Het portret voorop de bundel is er trouwens niet een van Hastings, maar van een anoniem model. Een beeldender uitnodiging om de tekst maar gauw los te koppelen van de dramatische relatie tussen de Italiaan en de Engelse, is nauwelijks denkbaar.

De mooie paradox in bovenstaand gedicht komen we ook (en kosmischer!) tegen in het kleine gedichtje ‘Kosmografie’:

Ik ken een mens die welbespraakt beweert
dat heel het grenzeloze Al uit niets dan onze
aarde bestaat. Dat al de rest, Saturnus
of de maan, dat al wat fonkelt niets dan waan

en blingbling is. Het is een vent die zelf maar
half en half. Een die, zo ijl als helium en neongas,
niet langer van het gelijkvloerse is. Vanwaar
dan toch die hele kosmos in één lijf?

Ik ken een mens, een blaaskapel die schettert
Weet je wel dat al wat ver is, enkel hier is?

‘Ik ken een mens […]’ De dichter plaatst zichzelf hier opvallend op afstand, als ware hij Nijhoff aan het begin van zijn carrière. Het gaat over een ander, een gek, iemand die maar ‘half en half’ is. Een halve gare, denken wij er dan bij. Maar zijn de ideeën van deze ijle geest wel zo absurd? Waarnemen vindt plaats in je oog, bij je trommelvlies, tegen je huid. Sterren die wij zien zijn al honderden miljoenen jaren geleden uitgedoofd. De man in dit gedicht doet mij denken aan Andy Kaufman, de Amerikaanse entertainer die er zijn levenswerk van maakte om zijn publiek op het verkeerde been te zetten. Zo bestreed hij dat mensen ooit voet op de maan hadden gezet, omdat dat nou eenmaal onmogelijk was. R.E.M. maakte het mooie liedje ‘Man on the moon’ over hem. Hij stierf in 1984, maar zelfs dat geloofden velen niet meer. In 2004 organiseerden enkele trouwe vrienden een ‘Welcome Back’-party voor hem, omdat hij ooit had beweerd dat hij twintig jaar na zijn (vermeende) dood weer terug zou komen. Maar er is ook toen niets van hem vernomen. Mensen als Andy Kaufman, die hun eigen leven tot poëzie maken, keren gelukkig nog wel regelmatig terug in de echte dichtkunst. Nu dus weer in ‘Kosmografie’ van Luuk Gruwez.

Jan de Jong

Luuk Gruwez – Bakermat. De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen. 80 blz. €20,00.

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2019-2

Eerder verscheen deze recensie van Bakermat op Tzum