Een gestrande vlieger of de stijlfiguur van een nomade

Johan Reijmerink van Meander, overigens een goede criticus, heeft zich vergist bij het bespreken van de bundel De Klaverknoop van Paul Demets. Hij schrijft: ‘De bundel is overzichtelijk verkaveld in twee nomades die ons door de binnen- en buitenwereld van de ik heenleiden.’, maar de eerste afdeling heet Monade, de tweede Nomade. De tweede begint dan ook met ‘Reisgezel’. Een nomade is een zwerver, in ieder geval iemand zonder vaste verblijfplaats.

Een monade is de kleinste eenheid, soms bezield atoom genoemd. We kennen het begrip o.a. van de filosofie van Leibniz. Bij wikipedia staat: In de monadologie wordt het gehele universum opgevat als de verzameling van alle monaden. Leibniz gaat uit van een schepper die een eindige, doelmatige en harmonieus perfecte wereld schept die geldt als instrument voor de mensheid. Ieder ‘ding’ in die perfect geschapen wereld heeft zijn eigen kenmerken die in een context passen, maar desalniettemin als afzonderlijk herkenbaar zijn. Deze ‘dingen’ waaruit de wereld is samengesteld zijn oneindig deelbaar. Ondanks deze oneindige deelbaarheid is er toch één soort ondeelbare en onafhankelijke en meest fundamentele entiteit, namelijk de monaden. Voor Demets is deze wereld niet optimaal.

De bundel begint met de reeks ‘Moedervlek’.

Ik houd mij ver van haar, maar ze trekt mij dichterbij.
Wat ze in zich droeg, rust rood als in watten gedoopt
op tafel. De slagader klopt in haar lies. De stift
likt haar lippen. Deze kamer kent geen buiten.

De gordijnen verstikken het licht. We schuiven
aan om niet te verstoffen en serveren wat zij
voor ons verkiest. Op zondag snijdt hij het vlees.
Het lemmet is het verlengde van zijn hand.

De druppel. De brand die hij in zijn vinger voelt.
Dieper kerft hij. Zo geneest hij ons het liefst.
Elk houden we de uiteinden. Ze veegt nog
een vouw uit het laken dat we hebben geplooid.

Demets schrijft geen gemakkelijk leesbare gedichten; ze zijn uitdagend en interessant. De vorm is traditioneel: drie kwatrijnen.
Er is een kamer die gesloten is. Er is alleen de binnenwereld. De gordijnen zijn gesloten… niet zomaar, ze ‘verstikken het licht’. In die kamer zijn een moeder, een vader en twee of meer kinderen. De kinderen hebben de tafel gedekt, eendrachtig, maar toch veegt de moeder ‘nog / een vouw uit het laken’. Het is nooit goed genoeg. De vader snijdt het vlees zoals dat traditioneel hoorde. Zijn hand is hard en snijdend. Ik vermoed dat hij zich snijdt, maar hij kerft dieper. ‘Zo geneest hij ons het liefst.’ Ik veronderstel dat zijn strengheid voortkomt uit plichtsgetrouwheid. Wie zijn kinderen liefheeft, spaart de roede niet. Voor de kinderen is het niet gemakkelijk.

De ik neemt afstand tot de moeder, maar dat duldt zij niet. Ik denk dat het vlees rood op tafel staat. ‘als in watten gedoopt’ suggereert een wond en de ik denkt aan het kind in haar dat hij ooit was. Gruwelijk. Ook de zin: ‘De slagader klopt in haar lies.’ is omineus. Hij zal dat niet zien, maar hij weet het. Daarbij is er ook een seksuele connotatie, die wordt voortgezet door de zin: ‘De stift / likt haar lippen.’ Wat voor stijlfiguur is dat? In elk geval een woordspeling. Een hypallage, een verwisseling? De moeder zal regelmatig met een lippenstift haar lippen kleuren, misschien ook erg rood. In de volgende zes gedichten komen meer hypallages voor: ‘en vraagt me het lijf uit het hemd’ (hemd van het lijf vragen); ‘Ze rijgt me vast aan haar kleren’ (kleding vastrijgen); ‘In de stof schrikt het licht’ (de stof schrikt in het licht); ‘hij morste / met zijn longen en rookte’ (hij rookte en vermorste daarmee zijn longen).

Demets speelt met woorden en uitdrukkingen: ‘dat ik haar spoor bijster zou raken’ (het spoor bijster raken); ‘Haar tong drukt mij / uit’ (zij drukt hem neer met haar tong, taal). Voor Noord-Nederlanders zijn er verrassende Vlaamse uitdrukkingen als: ‘Zij kleedt zich op om niets bloot / te geven.’ (zij kleedt zich mooi aan)

Voor de ik is de moeder een bedreigende figuur; de vader is niet beter. In de reeks ‘Vaderhand’ is er sprake van zwarte meeldauw, blauwe schimmel en gal: schadelijke schimmels en een ziekelijke woekering. De kinderen zijn gevangen in een knoop. Alles is vatbaar voor schimmels en niets woekert zonder reden. De kinderen zaten gevangen in een knoop, werden misschien opgesloten in een hok, vreesden zijn handen. Later op bezoek in het ‘Ouderhuis’ moeten ook de kleinkinderen de spiedende blik van oma ondergaan. Ze popelen om te vertrekken. De gedichten bestaan uit drie kwatrijnen met meestal een dertiende regel. Opa gaat gebukt onder de blik van zijn vrouw. ‘Hij boog en brak.’, de ooit sterke man die het boerenbedrijf bestierde en brood bakte. De dichter beschrijft het alles met pijnlijke metaforen en lastige sprongen in de taal. Onder de afstandelijke verwoording zindert het van woede en verdriet.
De dichter sluit de reeks af met een cursief gedrukt kwatrijn:

In de cocon gesponnen werd mijn lichaam bijna afgebroken.
Ik verteerde mij en had een vlinderdroom om mij te bevrijden.
Ik hapte toe, ontspon mijn bleke huid en werd een gestrande
vlieger. De zwaartekracht hield mij daar. Ik moest leren liegen.

En leerde schrijven!

Een individu dat zich thuis niet thuis kan voelen, dat, om het met Deleuze te zeggen ‘de zelfloosheid van het zijn’ ervoer, zal zich herkennen in het Franse denken van Lacan, Foucault, Derrida. Demets kiest voor het deel Nomade een citaat van Gilles Deleuze: ‘Rien ne voyage moins qu’un nomade’. Het subject wil zelf nomadisch zijn, steeds in beweging. Het verwerpt het zelf. Ons zijn is altijd een worden, onvast en beweeglijk. De nomade moet niet hunkeren naar een oorsprong of naar onveranderlijkheid.

De klaverknoop is geen bekende knoop in de bergsport, maar het woord komt wel voor in het eerste gedicht van ‘Reisgezel’, waarin gekletterd wordt. ‘Het rechtse oog leg je achter het linkse, de knoop / in klavervorm. Tussen ons in bungelt vruchteloos nu de musketon.’Ook hier de verwisseling: ‘Glijdt een wolk over de rivier beneden of andersom?’ De klaverknoop kennen we als symbool van Ierland, maar we moeten eerder denken aan het klavertje vier, als symbool van plattelandsgeluk of op zijn minst het verlangen ernaar.

Remco Ekkers

Paul Demets – De Klaverknoop. De Bezige Bij, Amsterdam. 74 blz. € 19,99.