Kijken in het hier en nu

De wereld is prachtig en afschuwelijk. Annie Dillard woonde in 1971 een jaar lang in het Amerikaanse Virginia, in een vallei waardoor de rivier Tinker Creek stroomt. Zij observeerde het zeer kleine en het zeer grote, van huis en omgeving tot de bergen, van winter tot winter, van nu tot in eeuwigheid. Zij beschikte in haar huis over een bibliotheek met natuurboeken, filosofische en spirituele werken en zij kan goed schrijven, precies, verrassend en poëtisch. Het motto van het boek komt van Heraclitus: ‘Eeuwig was het, is het en zal het zijn, het altoos durend Vuur, dat terwijl het uitdooft immer weer ontvlamt.’

Iemand schreef dat het boek voor hem een grote troost was, maar mij bleef vooral de gruwelijke onverschilligheid van de schepping/evolutie bij; de enorme verspilling van zaad en eitjes, de wreedheid van het leven, wat vooral duidelijk wordt uit het leven en de dood van insecten en parasieten. Waarom zou de evolutie niet wat minder ‘eendenmossellarven maken en die een redelijke kans geven? Gaat het om leven scheppen of om dood scheppen?’ De natuur heeft geen achting voor het individu. De wereld is amoreel.

Ze wordt naar een bepaalde plek getrokken. ‘Ik bezoek haar zoals je een orakel bezoekt; ik keer ernaar terug, zoals een soldaat jaren na de strijd terugkeert naar het slagveld waar hij een been of arm heeft verloren.’ ‘Wreedheid is een mysterie, de zinloosheid van lijden ook.’ Alles is een weefsel van de Geest, waarmee ze volgens de vertaler, Henny Corver, niet de Heilige Geest bedoelt, maar Pneuma, letterlijk adem. Annie Dillard noemt zichzelf een ontdekkingsreiziger en een jager. Zij loopt als het ware met de kariboe’s mee of vliegt met trekvogels en vlinders naar het noorden of zuiden. Zij jaagt op dieren en planten, al het leven in en langs het water, maar wendt ook haar blik naar het hoge Noorden, waar de Eskimo’s jaagden op wat het seizoen aan mogelijkheden bood. Wreed? Noodzakelijk. Zo smeerden zij walvisspek op een vlijmscherp lemmet en stopten het heft in de harde sneeuw. Een wolf likte zijn tong kapot en bloedde dood. Het vrouwtje van de bidsprinkhaan vreet de kop van het parende mannetje vast op tijdens de daad. Daarna de rest.

Alles is in beweging op de grote adem, alles danst, maar je kunt net zo goed zeggen dat alles wordt ‘verstrooid en rondgesmeten’.
De wereld is een etterende zweer. Welk blad is zonder luis of bruine vlekken of niet aangevreten?

Het verschil tussen mensen en de rest van de wereld is ons zelfbewustzijn, ons reflexief vermogen, waardoor we moeite hebben om te leven in het hier en nu. De vertaler gebruikt het woord ‘schepper’ en dat doet mij denken aan God, maar de schrijfster bedoelt de scheppende kracht van de evolutie en die is blind en onverschillig. Daarom begreep ik de volgende passage niet: ‘Het is ironisch dat het enige wat alle religies erkennen als datgene wat ons van onze schepper onderscheidt – ons zelfbewustzijn – ook het enige is wat ons van onze medeschepselen onderscheidt.’ Hier is de schrijfster toch verwarrend: religies, schepper. Heeft de schepper volgens die religies geen zelfbewustzijn?

Annie Dillard wil het hier en nu pakken en vasthouden, maar het is als een onzichtbaar elektron; ‘zijn bliksempad, vaag afgetekend op een zwart scherm, wordt vluchtig, vervliegt, is vervlogen.’ De tijd vliegt, we gaan dood, maar we kunnen even leven en even kunnen we dat beseffen. Er zijn een paar beslissende momenten. Zo ziet zij een kikker verschrompelen, zijn ogen breken, hij zakt als een tentzeil in elkaar en verdwijnt onder water. Wat blijkt? Een reuzenwaterwants, een plomp bruin insect, heeft de kikker met krachtige grijparmen vastgeklemd, verlamt hem met een beet en zuigt hem vervolgens levend leeg.

In de Koran vraagt Allah: ‘Denk je dat ik hemel en aarde voor de grap heb gemaakt?’ Als het niet voor de grap is, is het dan in ernst dat de reuzenwaterwants is geschapen? En die kikkers met hun bek zo vol levende libellen dat de bek niet meer dicht kan? En de giraf om een heel ander merkwaardig dier te noemen? Maar is er dan geen schoonheid? Ja, steeds weer is er schoonheid. Bijvoorbeeld de spotlijster die neerstort van een vier verdiepingen hoog gebouw, zijn vleugels tegen zijn lijf gevouwen alsof hij aan het zingen was en vlak voor hij te pletter zou spatten op beton of gras die vleugels uitvouwde ‘met bewuste, weloverwogen precisie’ en elegant neerkomt. Of ze ziet een golf boven de oceaan uit rijzen en in die golf, beschenen door een namiddag zon, foeragerende haaien: ‘brute kracht en schoonheid, gratie en bloeddorst in extase verstrengeld’.

Een ander beslissend moment is het zien van lichtvlekken op bomen. Er zijn twee manieren van zien: analyserend en opgaand in. De tweede manier heeft te maken met mediteren, met leeg maken, met de diepte in gaan. Het is een geschenk, een genade. Dillard noemt het ‘de boom met lichtjes’. Op een dag komt ze gedachteloos terug van een wandeling langs Tinker Creek en ze ziet de ceder achter haar huis ‘vonken en zinderen, elke cel gonzend van vuur’. Het is een zeldzame gebeurtenis. Ze was een klok en werd op dat moment opgetild en geluid. Een visioen, een mystiek moment. Geen wonder dat ik tijdens het lezen soms aan Lucebert moest denken. Sommige passages laten zich herschrijven tot Lucebertiaanse gedichten.

echt hier levend op de krioelende aarde
bomen boven pal onder gewicht van mijn lichaam
op het gras andere wezens het bovenste laagje
aarde de krioelende wereld pal onder handpalmen

1356 levende wezens per vierkante voet
865 mijten 265 springstaarten 22 miljoenpoten
twee miljard bacteriën vele miljoenen schimmels
protozoa en algen in één theelepel aarde

poppen van vlinders opgevouwen ingebakerd
in een droomloze slaap ontketent een gegons
trillingen als de klotsende kringen van een duikende
muskusrat op het water wij moeten God bijstaan
in zijn verlossingswerk door alles wat geschapen is
te heiligen

In haar eigen syntaxis: ‘Ik moet me ervan doordringen dat de zee een kopje dood is en het land een bloeddoordrenkte altaarsteen. Wij de levenden, zijn overlevende, dobberend op wrakhout, levend van drijvend afval. We zijn ontsnapten. We worden in doodsangst wakker, eten in honger, slapen met een mond vol bloed.’ En toch is er de eeuwige adem en de schoonheid.

In Genesis vraagt Mozes aan God om zijn heerlijkheid te laten zien en God zegt dat hij in een rotsholte moet gaan staan en dat God voorbij zal gaan en hem met zijn hand zal bedekken totdat God is voorbijgegaan. Mozes zal God alleen van achteren even kunnen zien. Zo, zegt Dillard, kunnen wij het pneuma ervaren, even van achteren en weg is de ervaring. Je moet de geest stalken, met veel geduld. Je moet stil zitten en soms verschijnt dan de boom met lichtjes of een sijsje strijkt neer op de kop van een oeverdistel en begint de zaaddoos leeg te eten. Het pluis stuift door de lucht. Dillard beschrijft de gang van de pluisjes uitvoerig; waar het terecht komt, waar het blijft zweven en zij houdt haar adem in en vraagt zich af of ze echt leeft, hier, op deze plek ‘waar de lucht zo licht en wild is?’

Remco Ekkers

Annie Dillard – Pelgrim langs Tinker Creek. Vertaald door Henny Corver. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen. 319 blz. € 24,99.