Leesbevordering

Er schijnt zich een probleem voor te doen: de leesvaardigheden van kinderen gaan achteruit, het aantal ontleende boeken in openbare bibliotheken loopt terug en uitgeverijen zien hun omzet al jaren dalen. ‘Ontlezing’, schijnt dat probleem te heten, en de oplossing is blijkbaar ‘leesbevordering’: leerlingen moeten op school en elders worden gestimuleerd om te lezen.

Op het eerste gezicht lijkt dat een goed idee. Ik hoor van vrienden in het onderwijs dat tieners zich zelfs niet lang genoeg meer kunnen concentreren om een krantenartikel te lezen, laat staan dat ze hun telefoon nog lang genoeg zouden kunnen negeren om een roman te lezen. Toch zou ik heel erg uitkijken met die goede bedoelingen. Ik ben zelf als jonge snaak met een malicieuze vorm van leesbevordering geconfronteerd die mij er jaren van heeft weerhouden om nog een boek aan te raken. En ik ben vast niet de enige: in Vlaanderen moeten er zelfs nogal wat prille veertigers rondlopen die hun schade nooit hebben ingehaald en er nog steeds van zijn overtuigd dat literatuur iets voor complete malloten is.

Een en ander heeft te maken met mijn brave leraar Nederlands van destijds – God hebbe zijn ziel. Hij was het prototype van de leraar Nederlands die in de vroege jaren negentig rondliep op katholieke Vlaamse jongensscholen: lange loden jas, raar tirolerhoedje, woeste baard. Een gevreesde verschijning, want hij maakte graag lange zondagse wandelingen door vochtige Vlaamse velden, en die inspireerden hem tot bucolische gedichten over gebladerte, koeien en andere neerhofdieren. Zijn nog steeds ongepubliceerde zielenroerselen droeg hij voor aan een klas zestienjarigen die letterlijk geen kant op konden. Dat was traumatiserend, want het probleem met slechte gedichten is dat ze simpelweg onuitstaanbaar zijn. Een matige roman leg je onverschillig weg, maar slechte poëzie doet fysiek pijn, alsof iemand een tergend trage aanloop neemt en dan keihard in je ballen schopt.

Verder kregen we vooral diep katholieke Vlaamse poëzie over ons uitgestort van dubieuze dichters die allang zijn verdwenen uit bloemlezingen en overzichtswerken. Van die helden kon er maar een de grootste zijn, en dat was volgens onze leermeester niemand minder dan Felix Timmermans. Die was weliswaar een klein beetje fout geweest in de oorlog, maar hij had de wereld wel verblijd met godvruchtige gedichten als ‘De herfst blaast op den horen’

De schoonheid droomt van boom tot boom,
doch alle schoonheid zal verdwijnen,
want alle schoonheid is slechts droom,
maar Gij zijt d’Eeuwigheid!

en door de bezetter gewaardeerde streekromans vol van gezondheid blakende Vlaamse boerenjongens. Dat zijn poëzie misschien wat te statisch en gezwollen was voor een klas pubers, kwam niet meteen bij onze leraar op. Integendeel, hij hoopte dat Timmermans ons inspiratie kon bieden voor een haiku.

Nu vermoed ik dat zelfs de harten van de grootste poëzieliefhebbers niet meteen sneller gaan slaan als ze het woord ‘haiku’ horen. Het lijkt me ook verstandig om niet al te veel ruchtbaarheid te geven aan de haiku-bundel die voormalig voorzitter van de Europese Raad Herman Van Rompuy publiceerde als we willen vermijden dat straks iederéén uit de Europese Unie wil. Maar mijn eigen haiku, die ik destijds schreef nadat ik mij een uur had proberen in te leven in een aardappel (‘Denk zoals deze aardappel. Wéés deze aardappel,’ had ik mezelf voorgehouden in de keuken), mocht er eigenlijk nog wel wezen:

Dampend uit water
O knol der lage landen
Gij voedt gansch het volk!

Helaas: ik kreeg er een onvoldoende voor, en een scheldtirade van mijn rood aangelopen leraar, die mij er valselijk van beschuldigde dat ik de spot dreef met de edele dichtkunst.

Andere schrijfopdrachten waren veeleer van essayistische of beschouwende aard. Ik herinner mij de titel van het opstel die mijn leraar geheel zelf voor ons had bedacht: ‘De staalkoude nacht staat strak over de stad’. Het idee was dat je bij valavond voor het raam van je slaapkamer ging zitten, wat over het uitzicht mijmerde en de muze tot je liet komen. Mijn slaapkamer keek uit op een blinde muur, dus dat werd wéér een onvoldoende, maar dat is het punt niet. Iedereen die iets van literatuur heeft begrepen, weet dat stijl een kwestie van maat houden is. En als je dat begrijpt, weet je dat een vierdubbel allitererende titel waarin de klinkerrijmen elkaar voor de voeten lopen alleen maar op de lachspieren werkt. Ik kan u echter verzekeren dat er tientallen jongeren zijn grootgebracht met dit soort literaire voorbeelden.

Ik mag van geluk spreken dat ik later een leraar Frans kreeg die wél een beetje goede smaak had en ons Albert Camus liet lezen, maar het heeft eigenlijk geen haar gescheeld of ik zou voor de rest van mijn leven nooit meer een boek hebben aangeraakt. Laten we dus maar een beetje uitkijken met leesbevorderingsplannen. Voor je het weet staat er weer een gek voor een klas die een hele generatie het verzameld werk van Dimitri Verhulst door de strot ramt of ongestraft tere kinderzieltjes bederft met het proza van Griet Op de Beeck.

Daan Pieters

(afbeelding: Johann Peter Hasenclever – Jobs als Schulmeister)