Genoeg aan de gymnasiumtijd

‘Een teleurgesteld propje nattigheid.’ Dat was de kleine jongen die op zijn zesde jaar voor het eerst de zee zag. Het was er door de oorlog lang niet van gekomen, maar nu viel het erg tegen in het korte verhaal Thalassa! (1984), opgenomen in Een Schiedamse jongen, een verzameling verhalen van J.M.A. (Maarten) Biesheuvel over zijn jeugdjaren in die stad. De wind waaide vader en zoon bijna van het duin, het was heiig en mistig en het begon ook nog te regenen. Vreselijke golven, weinig zicht en het ventje stond te kleumen in zijn doorweekte schoenen: ‘Het was een hel!’. Helemaal geen zacht kabbelende golfjes, blauwe lucht of kinderen met schepjes.

Mogelijk is het het enthousiasme van zijn vader geweest (‘Vrijheid, wind, gólven! Wég die Duitser, wég dat kantoor!’), dat de jongen later deed inzien dat de zee in elke gedaante fascinerend is.

In het oeuvre van Maarten Biesheuvel, die andere nog levende meester van de Nederlandse literatuur – iedereen heeft het over de negentigjarige Remco Campert, maar laten we de icoon van het korte verhaal, inmiddels tachtig jaar, ook niet vergeten –, wisselen zoals bekend autobiografisch realisme en absurdistisch surrealisme elkaar op onnavolgbare manier af. In deze bundel dus met Schiedam als rode draad. In die plaats werd hij op 23 mei 1939 geboren, maar hij bracht er ook zijn jongensjaren door en volgde er het gymnasium tot hij voor zijn studie naar Leiden vertrok, waar hij tot de dag van vandaag woont.

Die vroege jaren vormen de tijd waarin natuurlijk de basis wordt gelegd voor iemands latere karakter. Als iemand daar wel van overtuigd is, dan is dat Maarten Biesheuvel zelf. Uit ‘Ziek in bed’ (1981):

Al zou je in een heel leven alleen maar de gymnasiumtijd hebben en dan in de zesde klas verliefd worden en met een aardig meisje naar de bioscoop gaan, dan was het hele leven al op een mooie manier gevuld.

In de Schiedamse verhalen klinken de botsende karakters van Maartens (‘Martie’s) ouders, de zwijgzame en vaak sombere vader Cornelis en de godvruchtige moeder Huibertje, door. Verder de invloed van de strenge kerk en de gevolgen van het leven met een verminderd begaafde broer en zus. Dat Maartens vader als archivaris werkte voor de scheepswerven van Wilton-Fijenoord, heeft de latere schrijver eveneens aanwijsbaar beïnvloed, ook omdat tijdens de oorlog de werven doelwit waren van Britse bombardementen, aangezien er Duitse schepen werden onderhouden. Het huis van de familie Biesheuvel stond er niet ver vandaan.

De in Maarten Biesheuvel gespecialiseerde Neerlandicus Erik de Bruin, die het voorwoord schreef, noemt de gymnasiast Maarten Biesheuvel ‘een pientere jongen, een gangmaker, een clown, met veel fantasie’. Veeleisend, schrijft hij ook, zonder het woord verwend te gebruiken. Thuis zou Maarten om die houding ‘de baron’ zijn genoemd.

Met een dergelijk karakter kon Maarten moeilijk aarden op school en thuis in het brave en naar binnen gekeerde Schiedam van die dagen. Na kennisgemaakt te hebben met zijn latere vrouw Eva, uit de veel vrijere links-liberale familie Gütlich, dringt tot Maarten door dat de wereld hem veel meer te bieden heeft. Hij bezoekt Schiedamse kroegen, treft er zeelui en havenarbeiders en neemt zich daarna voor te gaan varen. Zonder zijn familie in te lichten, monstert hij aan als ketelbink op een vrachtschip waar hij als bebrilde gymnasiast uiteraard al snel te grazen genomen wordt.

Het aardige aan het bijeenbrengen van verhalen die refereren aan eenzelfde tijd, is de mogelijkheid fragmenten gemakkelijk te herleiden, daarbij nog eens geholpen door een in het boek opgenomen klein fotokatern, maar het nadeel zijn de zo wel erg snel op elkaar terugkerende verhaalelementen, ook al gebruikt Biesheuvel die op heel verschillende manieren: de verhouding tot zijn ouders, het schoolbestaan, het aanmonsteren en varen op de Esso Rotterdam, het smerige en gevaarlijke werk bij Tanker Cleaning in de haven.

Maar het lezen en herlezen van Biesheuvels wonderbare verhalen blijft een genoegen. Juist in deze jeugdindrukken komt zijn ironische, aangezet-naïeve stijl goed tot zijn recht. Biesheuvels terugkerende verhalen over avonturen beleven vanuit de stoel, zijn zelfs opeens weer actueel in het kader van de toerismebestrijding, onder meer aangezwengeld door Ilja Leonard Pfeijffer. Uit ‘Avontuur’ (1984):

Op reis maak je niets mee. Blijf in je leunstoel zitten, steek een sigaartje op, doe je pantoffels aan, lees, luister naar muziek en een wereld gaat open. Helaas is er maar weinig tijd om thuis te zitten ‘lanterfanten’. Dit moet gedaan, dat moet niet vergeten, je hebt je maatschappelijke verplichtingen, dán zijn het de belastingen, dán is het de telefoon die je kostbare tijd opeet. Vanavond ga ik naar een feest.

Zelfs het streven naar duurzaamheid, zoals we dat tegenwoordig beleven, vond in Biesheuvel al een vroege adept. In 1972 liet hij in het verhaal ‘Astrid Krikke’ uit de bundel In de bovenkooi doorschemeren dat al dat materialisme een mens niet gelukkiger maakt. Tot haar dood, eind vorig jaar, was het slechts Eva, die er voor hem toe deed:

Aan Eva en mij is op Aarde de Zaligheid reeds ten deel gevallen. Daarom lijden wij ook niet aan de Sex-, Opelkadett-, IJskast-, Spaarbanken ‘Men moet voor een ideologie kiezen’-ziekte. Wij zijn gelukkig met onze ouwe troep. Vuilnisbakken hebben we niet nodig, want we gebruiken alles. Alles wat kennissen hebben willen weggooien staat nu bij ons in de kamer. Een beetje vol, maar gezellig hoor.

André Keikes

J.M.A. Biesheuvel – Een Schiedamse jongen. Scriptum, Schiedam. 252 blz. € 20,99.