De geestige formulering van de schrijver is het gekke bekken trekken van de komiek

In hun Boekenweektelevisieuitzending (scrabbelaars, steek in uw zak!) gaven Van Kooten en De Bie het onderscheid tussen lectuur en literatuur zó aan: ‘Lectuur loopt altijd goed af, literatuur loopt altijd slecht af.’ Is literatuur dan inderdaad – een vrees die velen ervan weerhoudt om een literaire roman op te slaan – louter ellende, dood en verderf, liefdesverdriet en vadermoord? Is literatuur nooit om te lachen?

Het antwoord op deze prangende vragen geeft, al een paar boeken lang, Kees van Kooten. Vanaf zijn eerste Treitertrends (destijds gepubliceerd in de Haagse Post; de beste zijn gebundeld in De ergste Treitertrends) via Koot graaft zich autobio, Veertig en Hedonia tot en met de beide bundels Modermismen bewijst hij dat literatuur ook leuk kan zijn.

Dat humor in de Nederlandse letteren een schaars artikel zou zijn, wordt overigens al bestreden sinds Hildebrand. Er loopt een duidelijke lijn vanaf de Camera Obscura naar humoristische schrijvers van nu als Van Kooten en Remco Campert. Die lijn passeert dan onder meer Piet Paaltjens, Herman Heijermans, Annie M. G Schmidt en S. Carmiggelt. Behalve het feit dat hun humor zich meestal manifesteert op de korte baan, hebben zij nog één ding gemeen: het gaat hen nooit om de humor alleen, er is – wij zijn immers een volk van dominees – altijd een serieuze, zelfs moralistische ondertoon en niet zelden gaat deze gepaard met een overdosis melancholie.

Niet voor niets kent het Nederlands, dankzij Piet Paaltjens, een woord als grimlachjes.

Ook aftakkingen van bovengenoemde lijn zijn in de Nederlandse letterkunde goed zichtbaar: Willem Elsschot, Willem Frederik Hermans, Gerard Reve: zij zijn niet in de eerste plaats humoristen, maar tonen zich meesters in het leedvermaak, de galgenhumor en de ironie. Boeken als Lijmen, Nooit meer slapen en Op weg naar het einde tonen het leven in al zijn naaktheid. Men bedriegt en wordt bedrogen, men mislukt, men tobt: in zulke omstandigheden gedijt de (zwarte) humor het best.

De taal biedt de’schrijver de gelegenheid om het gevoel voor humor van de lezer aan te spreken met méér dan alleen een komische situatie. Een goede formulering is het halve werk (maar altijd het moeilijkste). Gerard Reve heeft zinnen geschreven die alleen als formule al uiterst geestig zijn. Wat dat betreft, maar alleen wat dat betreft, loopt er een lijn van Reve naar Van Kooten, wie geen moeite te veel is om de Nederlandse taal met nieuwe woorden te verrijken. Kees van Kooten speelt, ik krijg het haast niet uit de schrijfmachine omdat het associaties oproept met taal: workshops en dichtknutselaars, Van Kooten spéélt met de taal.

Maar uiteindelijk is dat niet meer dan de manier waarop hij zijn gereedschap hanteert. De geestige formulering van de schrijver is het gekke bekken trekken van de komiek. Van Kooten heeft ook nog een verhaal.

Kortelings verschenen van hem en van Remco Campert bundels die zich in meer dan één. opzicht laten vergelijken. Allereerst omdat zowel Meer modermismen als Tot Zoens uitkwam in de reeks Bibliotheek Thuis van De Bezige Bij: handzame pockets die tien gulden kosten. Zó komt de literatuur waar ie wezen moet.

De verhalen in beide pockets zijn voor een deel al elders gepubliceerd: in het geval van Van Kooten op de Bescheurkalender, in Humo en in Vrij Nederland, in het geval van Campert in de oerbundel Het paard van Ome Loeks (1962), een ontzettend leuk boekje dat om onbegrijpelijke redenen nooit werd herdrukt en derhalve alleen antiquarisch verkrijgbaar is, in Waar is Remco Campert? (1978) en in het radioprogramma Het Pandemonium van de VPRO (voor zover je voorlezen op de radio publiceren kunt noemen).

Daarnaast hebben Van Kooten en Campert het oog waarmee zij het alledaagse leven, en dan vooral Het Moderne Leven, observeren en betrappen gemeen. Eén ding is duidelijk: geen van beiden beweegt zich in modale kringen. En nóg een ding is duidelijk: ook in Moderne Levens is het tobben niet van de lucht. Kees van Kooten en Remco Campert zijn, althans beschrijven, goedwillende stuntelaars die voortdurend in de valkuilen des levens stappen en er in die kuil dan maar het beste van proberen te maken. Ze nemen niet de moeite om eruit te klauteren.

In het titelverhaal van zijn bundel beschrijft Campert zijn pogingen om in Barcelona een postzegel en een envelop te kopen. Hij kent de Spaanse woorden die men bij het uitvoeren van deze handeling dient te bezigen, maar de verkoper begrijpt hem niet, vraagt welk merk sigaretten hij bedoelt (in Spanje koop je postzegels kennelijk in een Tabacos). Er dreigt door Camperts toedoen volledige paniek te ontstaan. Vervolgens besluit de schrijver zijn verhaal met hoe hij zich voorstelt dat het geklonken zou hebben als de situaie zich in het Nederlands had voorgedaan. De bestelling had dan ongeveer zo geluid: ‘Twee pestzagels van zus peezzetas en een vanderlop, astamblief.’ Zonder moeite ontaardt een eenvoudige aankoop in een hilarisch tafereel.

Hetzelfde procédé past Campert toe als hij herinneringen ophaalt aan zijn schooljaren. ‘Op school’ is een fraai voorbeeld hoe de overdrijving van iets heel gewoons tot iets kan leiden wat het midden houdt tussen slapstick en tragedie. De overdrijving wortelt echter altijd in de werkelijkheid: er zit steeds iets waarachtigs in, waardoor het verhaal ondanks de overdrijving herkenbaar blijft.

Zo ongeveer gingen ook Laurel & Hardy te werk: zij tonen ons een wereld waarin het taartsmijten een dagelijkse bezigheid is, maar onder het schuim zien we toch ook iets van, bij voorbeeld, de man-vrouw-verhouding in het Amerika van de jaren dertig. Uitgaande van een verhevigde realiteit ontstaat de hilarische situatie waarin men het niet als ongewoon ervaart om een taart in het gezicht gesmeten te krijgen.

Zijn de verhalen van Remco Campert niet langer dan vier bladzijden, Kees van Kooten beweegt zich, op enkele uitzonderingen na, op de nog kortere baan. Hij typeert een groot aantal Moderne Mensen door als het ware uitvoerige definities te geven van woorden die hij zelf heeft bedacht: zwelgkind, woordguls, zwijgstront, schaamdemp, geilboos, pronktut etc. Zijn typeringen zijn raak en geven blijk van een zeker mededogen met de tobbende mens.

Zoals we weten uit de romans Veertig en Hedonia (hoewel dat een opstel heet te zijn) kan Van Kooten ook ontroeren. Hij ziet kleinigheden die anderen ontgaan, gooit zijn observatie in zijn taalcomputer, en komt met een formule die verrast en daardoor een (glim)lach veroorzaakt. Kom me dus niet meer aan met verhalen dat literatuur alleen maar zwaar zou zijn.

Frank van Dijl

Remco Campert – Tot zoens. De Bezige Bij.
Kees van Kooten – Meer modernismen. De Bezige Bij.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk, 2 april 1986.

Remco Campert is morgen jarig: hij wordt 90.